24569 |
boeket |
mei:
eigen fon. aanduidingen
eine meij (L320a Ell)
|
Een aantal bijeengebonden of —gevoegde bloemen (tuit, tuiltje, boeket, ruiker, bloemetje). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
26631 |
boekweitdoppen |
klijen:
klijǝ (L320a Ell)
|
Zemelen van boekweit. [JG 1b; N Q, 15; monogr.]
II-3
|
22604 |
boer in het kaartspel |
boer:
boore (L320a Ell)
|
En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - IV. Boer. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
20681 |
boerenkool |
boerenkool:
boorekoeël (L320a Ell),
krolmoes:
krolmoos (L320a Ell, ...
L320a Ell),
krulmoes:
krolmoos (L320a Ell)
|
[N Q (1966)]Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)] || boerenkool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalf:
zwellĕf (L320a Ell),
geldt voor 088-091
zwalf, zwalg, verkl. zwelfke (L320a Ell),
zwalfje:
geldt voor 088-091
zwalf, zwalg, verkl. zwelfke (L320a Ell),
zwalg:
geldt voor 088-091
zwalf, zwalg, verkl. zwelfke (L320a Ell)
|
boerenzwaluw (19 roodachtig keeltje; zeer puntige vorkstaart; nest van klei en sprietjes binnenin een schuur [N 09 (1961)] || zwaluw [DC 35 (1963)]
III-4-1
|
21309 |
boerin |
boerin:
boorin (L320a Ell)
|
de vrouw van een boer [meesterse, bazin(ne), vrouw, juffrouw, mevrouw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18836 |
boertig |
smerig:
smerig (L320a Ell)
|
met zeer platte humor [drollig, boertig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20302 |
boertje |
boer:
boor (L320a Ell)
|
boertje doen; als een baby gedronken heeft moet het een boertje doen [DC 47 (1972)]
III-2-2
|
21605 |
boete |
boete:
boete (L320a Ell),
boete doen:
boete doon (L320a Ell)
|
Boete [de boes]. [N 96D (1989)] || een geldstraf [boete, kore, amende] [N 90 (1982)]
III-3-1, III-3-3
|
17633 |
boezem |
wijwaterbakje:
Gemeen.
wiewaterbekske (L320a Ell)
|
boezem, ruimte tussen de borsten [N 10c (1961)]
III-1-1
|