| 24462 |
wild konijn (meerv.) |
konijn (kort/stoott.):
knīēn (L320a Ell)
|
wild konijn (meerv.) [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
| 24277 |
wilde eend |
eend:
aenj (L320a Ell),
voor alle eenden
ainje (L320a Ell)
|
eend, wilde — || eend: wilde eend (58 overal bekend; groene kop en nek; bruine borst [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 24278 |
wilde gans |
gans:
goas (L320a Ell),
wilde gans:
wilj gaos (L320a Ell)
|
gans, wilde — || gans: grauwe gans (± 80 net een tamme gans zonder wit; oranje bek; roep gelijk tamme gans [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 34026 |
wilde koe |
wilde koe:
welj [koe] (L320a Ell)
|
Koe van onbekende of niet erkende afstamming. Bedoeld wordt een koe waarvan het ouderpaar niet bekend is of waarvan de afstamming niet is geregistreerd. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3a; monogr.]
I-11
|
| 24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
hanenkullen:
eigen spellingsysteem roosvicee
hanekulle (L320a Ell),
rozenbottel:
-
roeëzebottel (L320a Ell)
|
Hondsroos (rosa canina). Tot 3 m hoge struik; de takken zijn overhangend, met grote, gekromde stekels; de bladeren zijn 5- tot 7-tallig; de blaadjes zijn kaal en langwerpig, tevens gezaagd; de bloemen groeien afzonderlijk of enkele bijeen, ze zijn lang ge [N 92 (1982)] || rozebottelstruik (Rosa rubiginosa) [DC 69 (1994)]
III-4-3
|
| 24679 |
wilde wingerd |
leiding:
-
leijdink (L320a Ell)
|
wilde wingerd [DC 68 (1993)]
III-4-3
|
| 34194 |
wilde zucht |
zucht:
zucht (L320a Ell)
|
Een zeer sterke zwelling van de uier en omgeving in de laatste tijd van de dracht. Deze wordt veroorzaakt door abnormaal grote hoeveelheden vocht in het onderhuidse bindweefsel van de uier, maar ook van de schaamstreek en soms van de buikstreek tot aan de voorbenen. Zie ook het lemma ''wilde zuch'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 3; A 48A, 7]
I-11
|
| 24557 |
wilg (alg.) |
wijde:
(wiejehout).
wiej (L320a Ell),
-
wieje (L320a Ell)
|
wilg [N 38 (1971)] || wilg (Salix) [DC 28 (1956)]
III-4-3
|
| 24510 |
wilgenkatje |
katje:
-
ketjes (L320a Ell),
eigen fon. aanduidingen bij wilg wiejekattele
ketjes (L320a Ell)
|
De aarachtige bloeiwijze van sommige bomen, katje (kat, katje, poeske, prop, stop, knop). [N 82 (1981)] || wilg, bloeiwijze van [DC 68 (1993)]
III-4-3
|
| 24519 |
wilgenteen |
snade:
eigen fon. aanduidingen
snaaj (L320a Ell),
vits:
eigen fon. aanduidingen
wits (L320a Ell)
|
De tak, wijg van een wilg (wis, poot, sliet). [N 82 (1981)]
III-4-3
|