20419 |
dode |
lijk:
lieek (L320a Ell),
(langgerekte ie).
liek (L320a Ell)
|
het dode lichaam van een mens [lijk, dode, kadaver] [N 87 (1981)] || het lijk [de liech] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
24726 |
dode tak |
stek:
eigen fon. aanduidingen
stek (L320a Ell)
|
Een dode tak (stek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25373 |
doden |
slachten:
slaxtǝ (L320a Ell)
|
De in dit lemma opgenomen gegevens duiden op het doden in het algemeen. De woordtypen kunnen betrekking hebben op zowel het doden van een varken als van een rund. Een bij de opgave eventueel bijgevoegd object ''varken'', ''rund'', ''koe'', ''beest''is niet in het woordtype opgenomen. De opgaven die wijzen op een doden door slaan met een hamer zijn ondergebracht in het lemma ''verdoven'', omdat het slachtdier in de regel door de slag eerst verdoofd raakte. Hierna kon het gemakkelijk gedood worden door steken of snijden. [N 28, 11a; N 28, 11b; N 28, 12 a; monogr.]
II-1
|
23388 |
dodenhuisje |
lijkenhuisje:
liekehuuske (L320a Ell)
|
Een mortuarium, dodenkapel in of bij de kerk. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20441 |
dodenwake |
wake:
wake (L320a Ell)
|
de dodewake [doeëdewach] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
22674 |
doedelzak |
doedelzak:
doedelzak (L320a Ell)
|
Het blaasinstrument dat bestaat uit een leren zak waarin de speler lucht blaast die hij dan door druk met de arm in een soort schalmei met toongaten blaast; andere schalmeien aan de zak blijven dezelfde toon geven [doedelzak, doerelzak, moemelzak]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
18252 |
doek |
doek:
hè vreef zien sjoon op met eine dook (L320a Ell)
|
Doek. Hij wreef z’n schoenen op met ’n doek. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
22873 |
doel |
goal (eng.):
gool (L320a Ell)
|
Het doel. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
22350 |
doel bij verstoppertje spelen |
stok:
stok (L320a Ell)
|
Het doel bij het verstoppertje spelen [buut]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22876 |
doelman |
keeper (eng.):
keeper (L320a Ell)
|
Doelverdediger. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|