23549 |
acoliet |
acoliet:
akkeliet (L320a Ell)
|
Een acoliet, een oudere misdienaar. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17630 |
adamsappel |
keelsknop:
kailsknoup (L320a Ell)
|
adamsappel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24774 |
adelaarsvaren |
reinvaren:
eigen spellingsysteem
reinvaart (L320a Ell)
|
Adelaarsvaren, (pteridium aquilinum). Grote, forse varenplant met een dikke, zwarte, diep in de grond kruipende wortelstok, waarin van afstand tot afstand sterk samengestelde veren rijzen, die op gunstige groeiplaatsen wel meer dan 2 m hoog kunnen worden. [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17685 |
ademen |
ademen:
aome (L320a Ell)
|
ademen [N 10a (1961)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
oar (L320a Ell)
|
ader [N 10a (1961)]
III-1-1
|
23767 |
advent |
advent (<lat.):
advènt (L320a Ell)
|
De tijd van vier zondagen voor Kerstmis (Advent, kleine vasten). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
30172 |
afborstelen |
rauw voegen:
ruw vugǝ (L320a Ell)
|
De in de voeg aangebrachte, nog natte mortel afborstelen. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Borstelwerk'. [N 32, 34c]
II-9
|
21448 |
afdingen |
pingelen:
pinkele (L320a Ell, ...
L320a Ell)
|
beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)] || proberen minder te moeten betalen dan de gevraagde prijs [afdingen, afpingelen, afpekelen, penkeren, prengelen, pingelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34326 |
afgetrokken zeug |
afgezoken zeug:
āf˲gǝzokǝ [zeug] (L320a Ell)
|
Een door het veelvuldig zogen vermagerde zeug. In vraag N 19, 22 werd gevraagd naar "een zeug die vermagerd is door ...", dus naar een zelfstandig begrip. In dit lemma is de nadruk gelegd op de eigenschap "vermagerd" en is het zelfstandig naamwoord zeug niet gedocumenteerd. Voor de documentatie van de verschillende woordtypen voor "zeug" en de bijbehorende dialectvarianten zie het lemma ''zeug'' (1.2.5). [N 19, 22; monogr.]
I-12
|
23965 |
afgunst |
jaloersigheid:
sjeloezigheid (L320a Ell)
|
Afgunst, jaloezie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|