e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L363p plaats=Ellikom

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
praam praam: prǭm (Ellikom) Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.] I-10
pralerij prijken: Ge haudsj hèèr mote zeen pri-jke möt det nûw heedsje  pri-jke (Ellikom), spiegelen: Es ze wat nûts hauw, dan mees ze doa alti-jd möt spegele  spegele (Ellikom) pralen, pronken || pronken III-1-4
prei look: luuk (Ellikom), poier: pūiə.r (Ellikom), poor: puur (Ellikom) [Goossens 1b (1960)]look || prei I-7
pret, schik plezier: samest. ein plezeerreis  plezeer (Ellikom) pret, lol III-1-4
proeven proeven: prēvə (Ellikom) proeven III-2-3
pruim pruim: prûm (Ellikom), reine claude (fr.): sappige, kleine paarse of groene pruim  ringeluut, rigluut (Ellikom) pruim || pruim, soort I-7
pruimen pruimen: met stoottoon  prûme (Ellikom) pruimtabak kauwen III-2-3
prutsen fommelen: fommelen (Ellikom), frotselen: frotselen (Ellikom), klongelen: klòngele (Ellikom), kloten: zie ook gekluut och, de kluuts mè wat aan  klute (Ellikom), knoeien: knuje (Ellikom), potteren: Di-j twiê auw sikkelèèrkes zitte doa mè wat te pottere  pottere (Ellikom), prutsen: z. ook pottere Waat zuidste nog langer zitte te pritse: de piks later toch niks möt  pritse (Ellikom), verkloten: Kliêtsje, dich verkluuts al di-jen ti-jd aan di-j prulle van niks  verklute (Ellikom) Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)] || met nietige bezigheden zijn tijd doorbrengen || nogal sukkelachtig tewerkgaan || ondeugelijk (of onvoldoende) werk, verrichten, klooien || prutsen, broddelen || slordig of/en slecht te werk gaan || verknoeien, verklungelen III-1-4
prutser klommelaar: klòmmelèèr (Ellikom), kloot-me-vee: nûw zi-jn vruiw gestorven is, zitsj dèèn erme kluutmevee doa hiêl allein te pottere  kluutmevee (Ellikom), potteraar: potterèèr (Ellikom), sukkelaar: sigkelèèr(ster) (Ellikom) klungelaar, onhandig wezen || lantefanter, treuzelaar, onhandigaard, die veel meer tijd nodig heeft dan normaal om iets af te werken || sukkelaar, onhandig iemand || wat, oorspronkelijk een minder bekwame kok betekende III-1-4
prutswerk geknoei: wat e geknuu (Ellikom), smerig werk: e smierig werik (Ellikom) Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)] III-1-4