e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L363p plaats=Ellikom

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
seksen seksen: sɛksǝ (Ellikom) Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b] I-12
selderij selderie: seͅldərii̯ (Ellikom) [Goossens 1b (1960)] I-7
servies servies: Hiêrt dèè uich bi-j het servi-js: hoort die ook bij het gezelschap  servi-js (Ellikom) servies III-2-1
servituut binnenweggetje: e binneweègske (Ellikom) Hoe heet een weg, die vanaf de straat toegang geeft tot een akker, die anders niet zou te bereiken zijn? [ZND 37 (1941)] III-3-1
sikkel zikkel: zī.kǝl (Ellikom) Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c] I-5
singel riem van de zadel: rēm van ǝ zāl (Ellikom), singel: se.ŋǝl (Ellikom) Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.] I-10
sjalot sjarlot: šərloͅtə (Ellikom) sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)] I-7
sla, algemeen salade: slaai (Ellikom), slāi (Ellikom) [Goossens 1b (1960)]sla I-7
slachten slachten: slaxtǝ (Ellikom) Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.] II-1
slag klats: Gewoon  klats op zie gezicht (Ellikom), Plat  klats op zien moel (Ellikom) hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)] III-1-2