e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L363p plaats=Ellikom

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
treuzelaar drensbeugel: Zuidste neet lestig wèren op zuu einen dreibi-jgel syn dreiskluut  dreisbi-jgel (Ellikom), treuzel: is mich det vruiwke toch en triêzel, ze kimt mè neet viêrût möt hèèr werk Af. triêzelechtig reg.ww.triêzele  triêzel (Ellikom) treuzelaar || treuzelaarster III-1-4
treuzelen chipoteren (<fr.): Fr. chipoter  sjippetère (Ellikom), hoetelen: huitele (Ellikom), klungelen: es vèè op sjoal straf gekriêge hauwe, klòngelde vèè ônderwêge viêr mè zuu laat miêgelik heivers te kòmme  klòngele (Ellikom) hoestelen, treuzelen || rondhangen, treuzelen || talmen met werken, wauwelen, afdingen III-1-4
troosten; troost moederen: Waat ich uich zag en diëj: doa hòlp gèè modere(n) aan  modere (Ellikom) bemoederen, troosten III-1-4
trots groots: Ich bön bezinner griêts op di-j prestsie Loat dèè griêtse stinkerd mè luipe (meer pejoratieve bet.)  griêts (Ellikom), wreed: Waat waas zi-j vriêd op hère nûwe velo  vriêd (Ellikom) blij, trots || grootsig, fier III-1-4
trotsheid grootsigheid: Zuu ein kaal kakmedam stikt òmmes vanne griêtsigheid  griêtsigheid (Ellikom), hovaard: det kaal kakmadammeke stikt vannen huvaard (of: vanne huvèèrdigheid)  huvaard (Ellikom) het laten blijken van het gevoel dat men méér is dan een ander(e) || hoogmoed III-1-4
tuieren tuieren: tiǝrǝn (Ellikom) Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.] I-11
tuierpaal paal: pǭl (Ellikom) De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71] I-11
tuinbonen paardsbonen: pèèrsbuun (Ellikom) veldboon I-7
tuinkervel kervel: ke.rvəl (Ellikom) [Goossens 1b (1960)] I-7
tulband brioche (fr.): briosj (Ellikom) tulbandkoek III-2-3