19198 |
moed |
courage (fr.):
keraasj (L363p Ellikom),
Fr. courage neet te gelieve waat viêr keraasj det mins nog hèèt noa al dèèn tiêgeslaag
keraasj (L363p Ellikom),
moed:
de mood zakde mich in mi-jn sjoon samenst. mismood, goodsmood
mood (L363p Ellikom)
|
moed
III-1-4
|
19058 |
moedeloos (zijn) |
mismoed:
Noa alles waat er gebiêrd is, zuiw eine mins waal de mismood kri-jge Bn. mismodig
mismood (L363p Ellikom),
mismoedig:
mismodig (L363p Ellikom)
|
ontmoediging, moedeloosheid
III-1-4
|
20331 |
moeder |
moe:
verkorting van moder, of iets platter van mojer
mo (L363p Ellikom),
moeder:
mōēdər (L363p Ellikom),
mo en volkser mojer
moder (L363p Ellikom)
|
moeder [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
19309 |
moedig (zijn) |
kloek:
dèè kjloke kèrel hauw het neet klook wi-j het begos te blikseme Syn. uitdr. het neet sti-jf höbbe
klook (L363p Ellikom)
|
kloek, stevig of moedig
III-1-4
|
19100 |
moeite |
moeite:
Mi-jne leve mins; det hèèt nogal mooite gekost z. ook mote
mooite (L363p Ellikom),
moyen (fr.):
Fr. moyen, zie mejeng det miêlepèèrd mees nogal melèng make viêr ût di-j losse èèrd te kòmme
melèng (L363p Ellikom),
trubbel:
Vgl. trubbel en Eng. trouble Det verhûze waas mich einen hiêlen törbel viêr di-j auw minskes
törbel (L363p Ellikom)
|
inspanning(en) || moeite || moeite, moeilijke omstandigheden
III-1-4
|
19940 |
moer |
wijfje:
wifkə (L363p Ellikom)
|
voedster, vrouwtjes konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
33556 |
moestuinx |
hof:
huuf (L363p Ellikom),
hű̅ə.f (L363p Ellikom)
|
[Goossens 1b (1960)]hof, groentetuin
I-7
|
32858 |
mol |
woutworm:
wő̜u̯.twę.rǝm (L363p Ellikom)
|
Het in de grond levend, zwart zoogdier iets groter dan een muis dat de molshopen opwerpt; het heeft een spitse snuit en graafklauwen: Talpa europaea. Hoewel niet alle mollesoorten blind zijn, wordt de mol algemeen voor blind gehouden. De boeren beschouwden het als een schadelijk dier op hun cultuurgrond, dat bestreden moest worden; bovendien was het bont van de mol gewild. Zie ook de toelichting bij het lemma ''molshoop''. Om de vergelijking van de lemma''s ''mol'' en ''molshoop'' te vergemakkelijken en daar in enkele streken hetzelfde woord voor mol en molshoop voorkomt, is ook hier het woord in z''n geheel gedocumenteerd en is zoveel mogelijk dezelfde volgorde in de woordtypen en de varianten aangehouden. In kaart 3 is door middel van toegevoegd zwart in een symbool of door een combinatie van symbolen aangegeven waar de woorden voor mol en molshoop identiek zijn. In kaart 4 is aangegeven waar het algemeen Nederlandse type mol het dialektwoord aan het vervangen is. [N 14, 80b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 18, 12; A 7, 6; L 1 a-m; L 1u, 165; L 3, 7; L 14, 10; L 16, 3; L B2, 311; L A1, 228; S 24; R 3, 21; Gwn 6, 9; add. uit RND 48 en 84; monogr.]
I-3
|
25957 |
molen |
molen:
mīǝ.lǝ (L363p Ellikom)
|
Algemene benaming voor zowel het werktuig waarmee men verschillende stoffen fijnmaakt, als voor het gebouw waarin het maalproces plaatsvindt. De specifieke benamingen voor het maalwerktuig zijn bijeengeplaatst in het lemma ɛmaalgangɛ. In dit lemma zijn de dialectvarianten van molen met umlautsvocaal niet van een apart woordtype voorzien. Zie hiervoor ook de ɛinleidingɛ op het WLD, pag. 35-38.' [N O, 32i; JG 1a; JG 1b; S 24; Wi 4; Wi 51, l 1a-m; l 30; l 31; A 42, 2; A 42A, 51; Vds 1; Jan 1; Coe 1; Grof 1; Sche 1; monogr.; div.; A 43, 5; ND, 3; ND add.; Vld]
II-3
|
25946 |
molenaar |
moller/molder:
mǫlǝr (L363p Ellikom),
muller/mulder:
męlǝr (L363p Ellikom)
|
[N O, 40a; A 42A, 49; JG 1a; JG 1b; l 1a-m; S 24; Wi 53; Sche 7; Vds 264; Jan 285; Coe 234; Grof 261; monogr.; Vld]
II-3
|