e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L363p plaats=Ellikom

Overzicht

Gevonden: 1613
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
moed courage (fr.): keraasj (Ellikom), Fr. courage neet te gelieve waat viêr keraasj det mins nog hèèt noa al dèèn tiêgeslaag  keraasj (Ellikom), moed: de mood zakde mich in mi-jn sjoon samenst. mismood, goodsmood  mood (Ellikom) moed III-1-4
moedeloos (zijn) mismoed: Noa alles waat er gebiêrd is, zuiw eine mins waal de mismood kri-jge Bn. mismodig  mismood (Ellikom), mismoedig: mismodig (Ellikom) ontmoediging, moedeloosheid III-1-4
moeder moe: verkorting van moder, of iets platter van mojer  mo (Ellikom), moeder: mōēdər (Ellikom), mo en volkser mojer  moder (Ellikom) moeder [ZND 01 (1922)] III-2-2
moedig (zijn) kloek: dèè kjloke kèrel hauw het neet klook wi-j het begos te blikseme Syn. uitdr. het neet sti-jf höbbe  klook (Ellikom) kloek, stevig of moedig III-1-4
moeite moeite: Mi-jne leve mins; det hèèt nogal mooite gekost z. ook mote  mooite (Ellikom), moyen (fr.): Fr. moyen, zie mejeng det miêlepèèrd mees nogal melèng make viêr ût di-j losse èèrd te kòmme  melèng (Ellikom), trubbel: Vgl. trubbel en Eng. trouble Det verhûze waas mich einen hiêlen törbel viêr di-j auw minskes  törbel (Ellikom) inspanning(en) || moeite || moeite, moeilijke omstandigheden III-1-4
moer wijfje: wifkə (Ellikom) voedster, vrouwtjes konijn [Goossens 1b (1960)] III-2-1
moestuinx hof: huuf (Ellikom), hű̅ə.f (Ellikom) [Goossens 1b (1960)]hof, groentetuin I-7
mol woutworm: wő̜u̯.twę.rǝm (Ellikom) Het in de grond levend, zwart zoogdier iets groter dan een muis dat de molshopen opwerpt; het heeft een spitse snuit en graafklauwen: Talpa europaea. Hoewel niet alle mollesoorten blind zijn, wordt de mol algemeen voor blind gehouden. De boeren beschouwden het als een schadelijk dier op hun cultuurgrond, dat bestreden moest worden; bovendien was het bont van de mol gewild. Zie ook de toelichting bij het lemma ''molshoop''. Om de vergelijking van de lemma''s ''mol'' en ''molshoop'' te vergemakkelijken en daar in enkele streken hetzelfde woord voor mol en molshoop voorkomt, is ook hier het woord in z''n geheel gedocumenteerd en is zoveel mogelijk dezelfde volgorde in de woordtypen en de varianten aangehouden. In kaart 3 is door middel van toegevoegd zwart in een symbool of door een combinatie van symbolen aangegeven waar de woorden voor mol en molshoop identiek zijn. In kaart 4 is aangegeven waar het algemeen Nederlandse type mol het dialektwoord aan het vervangen is. [N 14, 80b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 18, 12; A 7, 6; L 1 a-m; L 1u, 165; L 3, 7; L 14, 10; L 16, 3; L B2, 311; L A1, 228; S 24; R 3, 21; Gwn 6, 9; add. uit RND 48 en 84; monogr.] I-3
molen molen: mīǝ.lǝ (Ellikom) Algemene benaming voor zowel het werktuig waarmee men verschillende stoffen fijnmaakt, als voor het gebouw waarin het maalproces plaatsvindt. De specifieke benamingen voor het maalwerktuig zijn bijeengeplaatst in het lemma ɛmaalgangɛ. In dit lemma zijn de dialectvarianten van molen met umlautsvocaal niet van een apart woordtype voorzien. Zie hiervoor ook de ɛinleidingɛ op het WLD, pag. 35-38.' [N O, 32i; JG 1a; JG 1b; S 24; Wi 4; Wi 51, l 1a-m; l 30; l 31; A 42, 2; A 42A, 51; Vds 1; Jan 1; Coe 1; Grof 1; Sche 1; monogr.; div.; A 43, 5; ND, 3; ND add.; Vld] II-3
molenaar moller/molder: mǫlǝr (Ellikom), muller/mulder: męlǝr (Ellikom) [N O, 40a; A 42A, 49; JG 1a; JG 1b; l 1a-m; S 24; Wi 53; Sche 7; Vds 264; Jan 285; Coe 234; Grof 261; monogr.; Vld] II-3