25202 |
vorst, het vriezen |
vreer:
de vrèèr (L363p Ellikom)
|
vorst, het vriezen
III-4-4
|
33811 |
vos, vospaard |
voes:
vus (L363p Ellikom)
|
Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j]
I-9
|
32944 |
vregelstok |
draaiknuppel:
dręi̯klępǝl (L363p Ellikom)
|
De stok waarmee de vregelpaal wordt aangedraaid of waarmee het bindtouw als een knevel kan worden aangespannen; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''. Voor enkele opgaven is niet vast te stellen of de lange vregelpaal of de korte vregelstok is bedoeld; ze staan achterin het lemma bijeen. [N 17, 14c; JG 1d, 2c; add. uit N 17, 140; monogr.]
I-3
|
20276 |
vroedvrouw |
wijsvrouw:
wi-jsvruiw (L363p Ellikom),
lett. wijze vrouw
wi_jsvruiw (L363p Ellikom)
|
vroedvrouw
III-2-2
|
19342 |
vrolijk |
levendig:
klein krisje waas èè bezinner lèvetig (of lèvendsjig) kèrelke doon¯r oppe bewaarsjoal zaat
lèvetig (L363p Ellikom)
|
opgewekt
III-1-4
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vrouw (L363p Ellikom)
|
vrouw [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|
20155 |
vrouw, vrouwspersoon |
vrouwlie:
van vruimes of vruiw
vruili-j (L363p Ellikom),
wijf:
een plattere en en vaak ook pej. vorm voor vruiw
wi-jf (L363p Ellikom)
|
vrouw || vrouwvolk
III-2-2
|
24354 |
vrouwelijk dier |
vrouwtje:
vruike (L363p Ellikom)
|
vrouwelijk dier
III-4-2
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaarzenkalf:
vɛ̄.rzǝ[kalf] (L363p Ellikom)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
gęrǝm (L363p Ellikom),
ooi:
ou̯i̯ (L363p Ellikom)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|