24510 |
wilgenkatje |
katje:
ketsje (L363p Ellikom)
|
katje, bloeiwijze
III-4-3
|
24519 |
wilgenteen |
wijme:
wi-jm (L363p Ellikom)
|
wilgeteen
III-4-3
|
25207 |
wind (alg.) |
wind:
wi-jndsj (L363p Ellikom),
ps. omgespeld volgens Frings.
weͅnt (L363p Ellikom)
|
wind [ZND 13 (1925)]
III-4-4
|
33832 |
windzuiger |
windzuiker:
węi̯.njtj˲zű.kǝr (L363p Ellikom)
|
Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c]
I-9
|
21566 |
winkelkorf |
valies (<fr.):
en velíes (L363p Ellikom)
|
Korf of zak die aan de arm gedragen wordt wanneer men naar de winkel gaat. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
22770 |
winnen |
winnen:
weͅnə (L363p Ellikom)
|
Winnen. [ZND m]
III-3-2
|
24279 |
winterkoninkje |
winterkoninkje:
wi-jntsjerkiêningske (L363p Ellikom)
|
winterkoninkje
III-4-1
|
33238 |
winterwortelen |
poten:
pűǝtǝ (L363p Ellikom)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wesǝlǝ (L363p Ellikom)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
ster:
stɛr (L363p Ellikom)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|