33705 |
gegraven waterloop |
gracht:
grax (L363p Ellikom),
graxt (L363p Ellikom)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
20692 |
gehakt |
gekapt vlees:
gekapt vleisch (L363p Ellikom)
|
gehakt vlees [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|
17621 |
gehemelte |
gehemelte:
ghemelte (L363p Ellikom)
|
het gehemelte van de mond [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
18803 |
geheugen |
memorie:
Joa, zag grutepa, mi-jn memurie leetsj mich aaf en tûw inne steek
memurie (L363p Ellikom)
|
memorie, geheugen
III-1-4
|
27539 |
geit |
geit:
gęi̯.t (L363p Ellikom)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
24483 |
geknotte wilg |
soets:
suuts (L363p Ellikom, ...
L363p Ellikom),
sûts (L363p Ellikom)
|
knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)] || wilg of eik, afgeknot
III-4-3
|
24151 |
gekraagde roodstaart |
schouwvegertje:
sjuiwvègerke (L363p Ellikom)
|
gekraagde roodstaart
III-4-1
|
17580 |
gekruld haar |
krullenhaar:
krollehaor (L363p Ellikom)
|
hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
geld:
ge moot gelt hemme om te konne betale (L363p Ellikom),
ge moot gelt hemme vèr te konne betale (L363p Ellikom),
geͅlt (L363p Ellikom)
|
geld [ZND m] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
24152 |
gele kwikstaart |
koeienheerdje:
kûwehèèrdsje (L363p Ellikom)
|
gele kwikstaart
III-4-1
|