33092 |
korenmijt zetten |
zetten:
zętǝ (L363p Ellikom)
|
Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
32536 |
korf |
korf:
kø̜rǝf (L363p Ellikom)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.]
II-12
|
21500 |
korporaal |
korporaal:
korpraol (L363p Ellikom)
|
korporaal [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18013 |
kortademig |
dempig:
deͅmpix (L363p Ellikom)
|
dempig [ZND m]
III-1-2
|
18216 |
korte laars |
get:
get (L363p Ellikom)
|
Laars, een paar laarzen (laars die alleen het been bedekt tussen enkel en knie) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
26630 |
kortmeel |
kortmeel:
kǫrtmę̄l (L363p Ellikom)
|
Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e]
II-3
|
23274 |
koster |
koster:
de kester (L363p Ellikom)
|
Koster. [ZND 37 (1941)]
III-3-3
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kɛrmə’nāiə (L363p Ellikom),
onmiddelijk bereid nadat het varken geslacht is uit spek en andere stukjes vlees, gestoofd in eigen vet
kermenaai (L363p Ellikom),
kotelet:
koͅrtə’leͅtə (L363p Ellikom),
Fr. côtelette
kortelöt (L363p Ellikom)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)] || karmonade || kotelet || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
gedauwd:
geduitsj (L363p Ellikom)
|
mistig, nevelig
III-4-4
|
18195 |
kous: algemeen |
kous:
Lang kausen.
kaus (L363p Ellikom),
lange kous:
Lang kausen.
lang kausen (L363p Ellikom),
sportkous:
sportkausen (L363p Ellikom)
|
Kous, een paar kousen. Bedoeld wordt het kledingsstuk dat gebreid of geweven wordt en de voet en het gehele been tot boven de knie bedekt (fr. bas) [ZND 48 (1954)] || Sok, een paar sokken. Bedoeld wordt de korte kous, tot halverwege het been door mannen en door kinderen gedragen (fr. chausette) [ZND 48 (1954)]
III-1-3
|