24925 |
laag grond |
laag:
(als zelfst. nw.).
loag (L363p Ellikom)
|
laag (subst.)
III-4-4
|
33081 |
laag schoven op de wagen |
laag:
lǭx (L363p Ellikom)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
18215 |
laars (alg.) |
bot:
bot (L363p Ellikom)
|
Laars, een paar laarzen (hoge laars met schoen eraan vast) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
34581 |
ladderboom |
leierboom:
lęi̯.ǝrbǫu̯.i̯m (L363p Ellikom),
(mv)
lęi̯.ǝrb˙ęi̯m (L363p Ellikom)
|
Elk van de twee balken van een zijladder waartussen zich de sporten bevinden. [JG 1a; JG 1b]
I-13
|
19668 |
lade |
lade:
laai (L363p Ellikom),
lade van een tafel:
lāi vanə taofəl (L363p Ellikom),
schuif:
sji-jf (L363p Ellikom),
Hèè trok het sji-jfke upe
sji-jf (L363p Ellikom)
|
kastlade || lade || lade van een tafel [ZND 37 (1941)] || schuif
III-2-1
|
27367 |
laden |
laden:
lāi̯.ǝ (L363p Ellikom)
|
De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18]
I-10
|
27854 |
lading |
vracht:
vraxt (L363p Ellikom)
|
Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.]
I-10
|
18147 |
lam |
lam:
lā.mp (L363p Ellikom)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
34412 |
lammeren |
lammen:
lamǝ (L363p Ellikom)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
19485 |
lampenpit |
wiek:
week (L363p Ellikom)
|
De katoenen lampenpit in een petroleumlamp of in een kaars
III-2-1
|