30857 |
nijptang |
pitstang:
petstaŋ (L363p Ellikom),
trektang:
tręktaŋ (L363p Ellikom)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.] || In het algemeen een tang die vooral dient om spijkers uit te trekken en metaaldraad, spijkers, dun plaatmateriaal, e.d. af te knippen. Zie ook afb. 95 en het lemma ɛnijptangɛ in wld II.11, pag. 92-93. Het woordtype vlechttang is de benaming voor een nijptang die wordt gebruikt bij het verwerken van betonijzer. Deze tang heeft kleinere bekken en langere armen dan de nijptang. Zie ook het lemma ɛbetonijzerɛ in Wld II.9, pag. 47.' [N 53, 142a-c; N 53, 143; monogr.]
II-11, II-12
|
20504 |
nippen |
lepsen:
Hèè zitsj al ein hauv oor aan zee pintsje te lepse
lepse (L363p Ellikom),
siffen:
Tantsje sifde effe aan hère koffie viêr te ki-jke es dèè neet te heit waas
siffe (L363p Ellikom)
|
met kleine teugjes drinken || slurpen
III-2-3
|
20810 |
nootmuskaat |
muskaat:
mesjoat (L363p Ellikom),
Het is een verbasterde vorm van mesjoat
besjoat (L363p Ellikom),
In verbasterde vorm van mesjoat naar analogie met besji-jt
besjoat (L363p Ellikom),
notemuskaat:
nutebesjoat (L363p Ellikom)
|
muskaat || nootmuskaat
III-2-3
|
21122 |
noten afslaan |
noten afhouwen:
nute aafhouwe (L363p Ellikom)
|
noten afslaan [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
33558 |
okkernoot |
noot:
nuut (L363p Ellikom)
|
noot, vrucht
I-7
|
20547 |
olie |
boomolie:
een ander woord voor olijfolie
buimulie (L363p Ellikom),
salade-olie:
slaaiulie (L363p Ellikom)
|
boomolie || slaolie
III-2-3
|
20701 |
oliebol |
smoutbol:
gebakken in uit zaad geslagen olie
smautbol (L363p Ellikom)
|
oliebol
III-2-3
|
20759 |
oliekoek |
smoutkoek:
smautkook (L363p Ellikom)
|
oliekoek
III-2-3
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slā.x[molen] (L363p Ellikom)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
25685 |
omzetten |
omroeren:
omrērǝ (L363p Ellikom),
omschieten:
omšētǝ (L363p Ellikom)
|
Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c]
I-4
|