e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Elsloo

Overzicht

Gevonden: 697
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grijpen naar snappen: schnappe (Elsloo) grijpen naar iets [naar iets raome] [N 10a (1961)] III-1-2
groeien groter worden: groatər wêrən (Elsloo), wassen: wassən (Elsloo), wasǝ (Elsloo) De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || groeien (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)] || groter worden (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)] I-4, III-1-1
grof gebouwd fors: forsch (Elsloo) zwaar van lichaamsbouw [grof, stug, struis] [N 10 (1961)] III-1-1
grof gebouwde vrouw fors wijf: fors wief (Elsloo), machochel: en megochel (Elsloo), schokkel: ⁄n sjokkel (Elsloo) fors gebouwde vrouw [megochel, schommel] [N 07 (1961)] III-1-1
grootmoeder grootmoeder: groatmoodər (Elsloo, ... ), gru̯atmōdər (Elsloo) grootmoeder [DC 05 (1937)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
grootouders grootouders: gru̯at˂au̯ərs (Elsloo) grootouders [DC 05 (1937)] III-2-2
grootvader grootvader: groatvadər (Elsloo, ... ), gru̯at˃vādər (Elsloo) grootvader [DC 05 (1937)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
grootx groot: groat (Elsloo) groot [DC 03 (1934)] III-4-4
haag haag: hā.x (Elsloo) Het hagebed met de daarop schuin en kruiselings opgestapelde vormelingen. Schuermans (Algemeen Vlaamsch Idioticon) merkt op pag. 169 over haag op: ø̄̄eene rij opeengestapelde ongebakken tichelstenen, die men alzoo verder laat droogen en, als het regent, met matten overdekt. Zoo zegt men: ɛde brikken of tichelsteenen staan in de hagenɛ(Limb.).ø̄̄' [N 98, 101; monogr.; L 26, 10] II-8
haagbed bed: bę ̞t (Elsloo) Verhoogde strook terzijde van de baan, waarop de handdroge vormelingen werden opgestapeld om bakdroog te worden. [N 98, 100; monogr.] II-8