29196 |
handspoel |
schoentje:
sxø̄ntjǝ (Q017p Elsloo)
|
De weefspoel die met de hand geworpen wordt. [N 39, 105b]
II-7
|
29157 |
handweefgetouw |
getouw:
gǝtǫw (Q017p Elsloo),
weefgetouw:
wēf˲gǝtǫw (Q017p Elsloo)
|
Het weefgetouw dat bediend wordt met de hand. De afmetingen hiervan zijn nogal verschillend; gewoonlijk is de lengte 2,5 m tot 3 m, de breedte ongeveer 2 m en de hoogte tot aan de draagarmen 2,5 m (Grothe, pag. 338). Zie afb. 54 en 55. [N 39, 1b; N 39, 1a; N 5A øIŋ, 9c; monogr.]
II-7
|
19373 |
hangslot |
hangslot:
hangsjloot (Q017p Elsloo),
kluister:
kloe:ster (Q017p Elsloo),
slot:
slaot (Q017p Elsloo)
|
hangslot [N 07 (1961)]
III-2-1
|
21413 |
hard schreeuwen |
hel schreeuwen:
hél sjrevvən (Q017p Elsloo)
|
hard schreeuwen; je moet - - anders verstaat hij ons niet [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
20797 |
haring |
haring:
hjĕrring (Q017p Elsloo)
|
haring [DC 02 (1932)]
III-2-3
|
33310 |
hark, algemeen |
reek:
rē̜k (Q017p Elsloo)
|
Gereedschap dat dient om uitgetrokken onkruid bijeen te trekken, afgevallen bladeren te verzamelen, de tuinpaden, het erf en het grind aan te harken, de grond fijn te maken, enz. Het bestaat uit een ijzeren kam van doorgaans ongeveer 30 cm breedte met korte licht gebogen tanden, bevestigd aan een lange steel. Bedoeld is hier het algemene stuk gereedschap dat met name in de moestuin en op het erf wordt gebruikt voor de vele boven opgesomde doeleinden. Specifieke harken met eigen benamingen komen in het lemma Bijzondere Harken aan bod. [N 18, 94; JG 1a, 1b, 2c; A 2, 44; A 28, 1a; A 34, 2a; L 1, a-m; L B2, 239; Lu 6, 1a; S 12; Gwn 8, 4; monogr.; add uit N 14, 97b; N 15, 4; N 18, 93 en 95; N J, 5]
I-5
|
33309 |
harken, werken met de hark |
reken:
rē̜kǝ (Q017p Elsloo)
|
Zie de toelichting bij het lemma Hark, Algemeen. Object van kleinmaken is: kluiten, harde grond; object van zuivermaken is: het bed, de tuin. [JG 1a, 1b; A 28, 1b; L 1, a-m; Lu 6, 1b; S 12; monogr.; add. uit N 15, 3]
I-5
|
32977 |
haver |
haver:
hāvǝr (Q017p Elsloo)
|
Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
24988 |
heen en weer (bewegen) |
hot en haar:
hae löp hot en haar (Q017p Elsloo),
op en af:
op en aa‧f laupe (Q017p Elsloo),
op en neer:
hae löp op en neer (Q017p Elsloo)
|
heen en weer lopen [op en aaf lope] [N 07 (1961)]
III-4-4
|
18015 |
hees, schor |
hees:
heisch zin (Q017p Elsloo)
|
schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)]
III-1-2
|