e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Elsloo

Overzicht

Gevonden: 697
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hij aardt naar zijn vader hij aardt naar zijn vader: hèè aart nao zie vader (Elsloo) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)] III-2-2
hik hikkop: de nikkop (Elsloo) hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)] III-1-2
hinkelen hinken: /  héngke (Elsloo) hinken [SND (2006)] III-3-2
hobbelpaard schokkelpaard: sjokkelpaert (Elsloo) schommelpaard [SND (2006)] III-3-2
hoefstal, noodstal noodstal: noodstal (Elsloo) Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] II-11
hoektand oogtand: ouchtenjd (Elsloo) hoektand [DC 01 (1931)] III-1-1
hoepel reep: /  réíp (Elsloo) Hoepel [SND (2006)] III-3-2
hoepelen repen: /  réípe (Elsloo) hoepelen [SND (2006)] III-3-2
hoesten hoesten: hooste (Elsloo), kruchelen: kruchele (Elsloo) hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)] III-1-2
hommel hommel: hoomel (Elsloo) hommel [DC 09 (1940)] III-4-2