e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Elsloo

Overzicht

Gevonden: 697
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jongen jong: joŋ (Elsloo) jongen [DC 05 (1937)] III-2-2
jongen met wie een meisje verkering heeft liefste: lēstə (Elsloo) Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft? Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is? [DC 05 (1937)] III-2-2
jongen met wie men verloofd is liefste: lēstə (Elsloo) Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft? Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is? [DC 05 (1937)] III-2-2
kaakbeen(rand) raak: rake (Elsloo) kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)] III-1-1
kaal (zijn), kaal hoofd kei: keij (Elsloo), kletskop: kletschkop (Elsloo), lang onze vader: lange onzevader (Elsloo) kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)] III-1-1
kaantjes kaaitjes: köjkes (Elsloo), kamen: kaome (Elsloo), krapjes: krèpkes (Elsloo), krappen: krappe (Elsloo) vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)] III-2-3
kaarten (ww.) kaarten: Spelsoortenin onze regio:tóppe;kaojónge:misaere;pandóére;zwikke;petóete;zwartepiete  kaarte (Elsloo) kaartspelen [SND (2006)] III-3-2
kachels zwarten potloden: pǫtlwajǝ (Elsloo), pǫtlwatǝ (Elsloo), pǫtlwǫtǝ (Elsloo) Kachels met behulp van kachelzwartsel of door (in)branden of lakken zwart maken. In Q 83 liet men vetkool roken waarna het daarbij gevormde zwartsel op de kachel werd uitgewreven. Ook in L 330 werd het zwartbronzé samen met lijnolie boven een kolen- of turfvuur verhit en vervolgens op de kachel uitgepoetst. [N 33, 313; N 7, 41c; L 5, 60b add.; monogr.] II-11
kachelzwartsel kachelpoets: kaxǝlpots (Elsloo), potlood: pǫtlwat (Elsloo) In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor de verschillende middelen die worden gebruikt om kachels zwart en glanzend te maken. Met potlood, grafiet in poedervorm, kunnen kachels glimmend worden opgepoetst. Kachelpoets en zebrakachelglans zijn poetsmiddelen om kachels mee op te wrijven en te laten glanzen. De steenpek (P 219) was volgens de invuller een soort steenkool die op het verwarmde ijzer gesmeerd werd om dit zwart te maken. [N 33, 313; N 7, 41b; L 5, 60b; monogr.] II-11
kalf kalf: (mv)  kāu̯vǝr (Elsloo) Jong rund, niet naar het geslacht onderscheiden. Zie afbeelding 3. Op de kaart is het woordtype kalf niet opgenomen. [N 3A, 15 en 20; JG 1a, 1b; Gwn V, 5, 5a en 5b; L 27, 56; R 12, 24; Wi 17; monogr.; add. uit N 3A, 4, 26a, 75a, 75b en 76; N C, 6, 7a, 7b, 8, 9a en 14b; A 9, 17a en17b; S 14] I-11