20159 |
jongen |
jong:
joŋ (Q017p Elsloo)
|
jongen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
liefste:
lēstə (Q017p Elsloo)
|
Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft? Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20380 |
jongen met wie men verloofd is |
liefste:
lēstə (Q017p Elsloo)
|
Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft? Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17603 |
kaakbeen(rand) |
raak:
rake (Q017p Elsloo)
|
kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17743 |
kaal (zijn), kaal hoofd |
kei:
keij (Q017p Elsloo),
kletskop:
kletschkop (Q017p Elsloo),
lang onze vader:
lange onzevader (Q017p Elsloo)
|
kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20768 |
kaantjes |
kaaitjes:
köjkes (Q017p Elsloo),
kamen:
kaome (Q017p Elsloo),
krapjes:
krèpkes (Q017p Elsloo),
krappen:
krappe (Q017p Elsloo)
|
vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)]
III-2-3
|
22505 |
kaarten (ww.) |
kaarten:
Spelsoortenin onze regio:tóppe;kaojónge:misaere;pandóére;zwikke;petóete;zwartepiete
kaarte (Q017p Elsloo)
|
kaartspelen [SND (2006)]
III-3-2
|
31565 |
kachels zwarten |
potloden:
pǫtlwajǝ (Q017p Elsloo),
pǫtlwatǝ (Q017p Elsloo),
pǫtlwǫtǝ (Q017p Elsloo)
|
Kachels met behulp van kachelzwartsel of door (in)branden of lakken zwart maken. In Q 83 liet men vetkool roken waarna het daarbij gevormde zwartsel op de kachel werd uitgewreven. Ook in L 330 werd het zwartbronzé samen met lijnolie boven een kolen- of turfvuur verhit en vervolgens op de kachel uitgepoetst. [N 33, 313; N 7, 41c; L 5, 60b add.; monogr.]
II-11
|
31566 |
kachelzwartsel |
kachelpoets:
kaxǝlpots (Q017p Elsloo),
potlood:
pǫtlwat (Q017p Elsloo)
|
In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor de verschillende middelen die worden gebruikt om kachels zwart en glanzend te maken. Met potlood, grafiet in poedervorm, kunnen kachels glimmend worden opgepoetst. Kachelpoets en zebrakachelglans zijn poetsmiddelen om kachels mee op te wrijven en te laten glanzen. De steenpek (P 219) was volgens de invuller een soort steenkool die op het verwarmde ijzer gesmeerd werd om dit zwart te maken. [N 33, 313; N 7, 41b; L 5, 60b; monogr.]
II-11
|
30247 |
kalf |
kalf:
(mv)
kāu̯vǝr (Q017p Elsloo)
|
Jong rund, niet naar het geslacht onderscheiden. Zie afbeelding 3. Op de kaart is het woordtype kalf niet opgenomen. [N 3A, 15 en 20; JG 1a, 1b; Gwn V, 5, 5a en 5b; L 27, 56; R 12, 24; Wi 17; monogr.; add. uit N 3A, 4, 26a, 75a, 75b en 76; N C, 6, 7a, 7b, 8, 9a en 14b; A 9, 17a en17b; S 14]
I-11
|