17601 |
kinnebak |
kinnebakkes:
kinnebakkes (Q017p Elsloo),
kinnəbakkəs (Q017p Elsloo)
|
kinnebak [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18142 |
kippenborst |
kippenborst:
kippeborsch (Q017p Elsloo)
|
borstbeen: vooruitstekend borstbeen [kiepeboorst, kiekeborst] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18000 |
kippenvel |
hennenvel:
hinnevèl (Q017p Elsloo)
|
kippevel (kleine bultjes met rechtopstaande haartjes bijv. ten gevolge van de kou) [kiepvel, ganzevel, kiekevlees] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
29723 |
kissel |
kissel:
kesǝl (Q017p Elsloo)
|
Plank met steel waarmee de schabul de baan egaal maakte. [monogr.]
II-8
|
29677 |
klad |
klats:
klatš (Q017p Elsloo)
|
Boven de vorm uitstekend, overtollig stuk klei, dat met behulp van de afstrijkboog of het afstrijkmes wordt afgesneden. [N 98, 80; monogr.]
II-8
|
18171 |
kledij, kleren |
kleren:
kleijər (Q017p Elsloo)
|
... de kleren (het kleed) ... - bedoeld wordt de vrouwenkleding [DC 03 (1934)]
III-1-3
|
29432 |
klei delven |
leem steken en ombanken:
lęjm stēkǝ ę ̞n ømbaŋkǝ (Q017p Elsloo
[(klei steken en de gedolven klei ernaast op lange hopen deponeren)]
)
|
Vroeger werd de gestoken klei in de put bereid; toen de kleiputten verder van de fabriek af kwamen te liggen, moest de grondstof op karren worden geladen voor het vervoer naar de opslagplaats. Meestal heeft men één term voor beide handelingen, zo niet, dan wordt de andere in het lemma erbij gegeven. In L 270 moest de klei v√≥√≥r het gebruik van excavateurs in de kleigroeven soms trapsgewijs vanuit de kleiput met een schop naar boven worden gegooid, tot deze uiteindelijk op de begane grond terecht kwam. Op elk van de daarvoor gebruikte horizontale vlakken lag een houten vlonder, waarop een werkman stond. De arbeider in de kleiput gooide de kleikluiten op het eerste vlak; van hier werden ze op het tweede vlak gegooid en zo verder. Men noemde dit: ɛop het schavot werkenɛ (Tegels Dialek, pag. 113).' [N 98, 27; N 98, 30; monogr.]
II-8
|
29649 |
kleibereider |
leemmaker:
lęjmmē̜kǝr (Q017p Elsloo)
|
De arbeider die de klei uitspreidt, besproeit met water, omzet en met de voeten kneedt. [N 98, 62; monogr.]
II-8
|
17544 |
klein persoon |
klein ventje:
kleine ventje (Q017p Elsloo)
|
klein van gestalte [N 10 (1961)]
III-1-1
|
29433 |
kleiput |
leemkuil:
lęjmkūl (Q017p Elsloo)
|
Delfplaats waar klei als grondstof voor de fabricage van bakstenen met de hand wordt gestoken of met behulp van machines wordt afgegraven. [N 98, 17; monogr.]
II-8
|