e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Elsloo

Overzicht

Gevonden: 697

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
akker land: lɛnjtj (Elsloo) Met het begrip ɛakkerɛ wordt in dit lemma bedoeld een bepaald begrensd stuk akkerland of bouwland. Veel respondenten uit Belgisch Limburg beschouwen perceel als een notariswoord. De woordtypen tarweland, haverland, bietenland, korenveld en koren duiden op een stuk land waarop een bepaald gewas wordt verbouwd.' [N 27, 2a; N 11, 1b; A 11, 4; A 3, 40; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 11b; L 19b, 1a; Vld.; monogr.] I-8
akkersleep, weidesleep sleep: slęi̯p (Elsloo) Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.] I-2
allerheiligen allerheiligen: Allerheiligen (Elsloo), Allerhèiligen (Elsloo), (i achtige klank).  allerhellige (Elsloo) Allerheiligen. [N 06 (1960)] III-3-3
allerzielen allerzielen: Allerzièle (Elsloo), Allerzjèllen (Elsloo), allerzjéle (Elsloo) Allerzielen. [N 06 (1960)] III-3-3
appelboom appelboompje: Vraag: "appelboomjes", diminutief gelaten; enkelvoud opgenomen  appelbuimke (Elsloo) [DC 03 (1934)] I-7
armvol armvol: eine ervel höj‧ (Elsloo), einen hervel heuij (Elsloo), ennen hervel höj (Elsloo), hęrvǝl (Elsloo), ɛrvǝl (Elsloo) armvol hooi [ennen erval hoj] [N 07 (1961)] || De hoeveelheid stro of aren die men in de armen kan vasthouden. Zie ook het lemma ''handvol hooi'' (5.1.4) in aflevering I.3. [N 7, 58; L 1, a-m; L 1u, 8; L A1, 88; Wi 51; monogr.] I-4, III-4-4
autoped autoped: /  autoped (Elsloo), snelloper: /  snelluiper (Elsloo) step [SND (2006)] III-3-2
avondmaal avondbrood: aombrwad (Elsloo), aoventbrwaot (Elsloo), avondbrood Genoemde uren gebruikelijk bij de boeren. Mijwerkers en sigarenmakers richten zich natuurlijk naar hun werk  ōͅmbroit (Elsloo), avondeten: aoventaeten (Elsloo), nanoen: naonoon (Elsloo) de laatste maaltijd van de dag (verschil tussen zomer en winter [N 06 (1960)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 20 uur avondeten [ZND 18G (1935)] III-2-3
baantje glijden op het ijs keien: kejje (Elsloo, ... ) Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] III-3-2
baard baard: baard (Elsloo), baart (Elsloo) baard [DC 01 (1931)] III-1-1