21419 |
kwartje |
kwartje:
kwartje (Q017p Elsloo)
|
kwartje: Hier heb je een kwartje voor een ijsje [DC 41 (1966)]
III-3-1
|
18301 |
laars tot of boven de knie |
stevel:
stevelen (Q017p Elsloo)
|
Hoe noemt men de laarzen (die tot of boven de knie reiken)? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
18147 |
lam |
lam:
lam (Q017p Elsloo),
lamp (Q017p Elsloo),
lammetje:
lɛmkǝ (Q017p Elsloo)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
33640 |
landerijen |
land:
lęnjtj (Q017p Elsloo)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (Q017p Elsloo)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
lêg (Q017p Elsloo)
|
leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
17643 |
lende |
lende:
linje (Q017p Elsloo)
|
lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17558 |
lenig |
gezwank:
gezwank (Q017p Elsloo),
nits:
nitsch (Q017p Elsloo)
|
Gebruikt men bij u een woord als zwak in de zin van lenig, buigzaam? Zo ja, hoe is dan de uitspraak? [DC 43 (1968)] || lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17568 |
levend vlees onder de huid |
leven, het -:
lééve (Q017p Elsloo)
|
levend vlees onder de huid [t leeve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17697 |
lever |
lever:
lever (Q017p Elsloo)
|
lever [leevert, lijver, livvere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|