29748 |
monden |
ovenspijpen:
ǭvǝspī̄pǝ (Q017p Elsloo)
|
Stookgaten in de zijmuren van de veldoven; bij uitbreiding ook de stookgangen uitgespaard in de inzet, die de verbinding vormen tussen de twee monden in de zijmuren. In het begin van de baktijd gooiden de stokers hier hout en turf naar binnen; was de oven heet genoeg, dan werden de monden afgesloten. [N 98, 114; monogr.; N 98, 140 add.]
II-8
|
17663 |
muis van de hand |
muis:
moes (Q017p Elsloo)
|
muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17848 |
naar huis gaan |
naar huis gaan:
no: hoes goon (Q017p Elsloo)
|
naar huis gaan [DC 03 (1934)]
III-1-2
|
17770 |
nagel |
nagel:
nagel (Q017p Elsloo),
nagəl (Q017p Elsloo)
|
nagel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
32955 |
nagras, tweede hooioogst |
groe(n)maad:
grōmǝnt (Q017p Elsloo)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|
17766 |
navel |
navel:
navəl (Q017p Elsloo)
|
navel [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
20361 |
neef |
neef:
nēͅf (Q017p Elsloo)
|
neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17629 |
nek |
nek:
nak (Q017p Elsloo),
nek (Q017p Elsloo)
|
nek [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17608 |
neus |
neus:
naas (Q017p Elsloo, ...
Q017p Elsloo)
|
neus [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17609 |
neus (spotnamen) |
gevel:
geevel (Q017p Elsloo),
tulder:
teulder (Q017p Elsloo)
|
neus [DC 01 (1931)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)]
III-1-1
|