22318 |
oudejaarsdag |
oudejaarsdag:
auwerjaorsdaag (Q017p Elsloo),
oudjaarsdag:
awtjaorsdaag (Q017p Elsloo)
|
Oudejaarsdag. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
20229 |
ouders |
ouders:
au̯ərs (Q017p Elsloo)
|
ouders; Komt dit woord in het dialect wel voor? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
29771 |
ovenzand |
as:
ę ̞š (Q017p Elsloo)
|
As gemengd met steengruis dat zich tussen de lagen gebakken stenen in de veldoven bevindt. [monogr.]
II-8
|
29635 |
paard |
paard:
pē̜rt (Q017p Elsloo)
|
[JG 1a, 1b; A 3, 4; A 11, 4; L 4, 4; L 5, 27c; L 22, 21; L 23, 1b; Gwn 5, 9a; R -s-; S 27; S 49; RND 60, 74; Wi 6, 17; monogr.; add. uit N 18]
I-9
|
33381 |
paardestal |
paardsstal:
pē̜ ̞r(t)s[stal] (Q017p Elsloo)
|
De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a]
I-6
|
24362 |
pad |
kroddel:
kroddel (Q017p Elsloo)
|
pad [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
17550 |
pafferig dik, opgeblazen van lijf |
papperig (dik):
papperig (Q017p Elsloo),
papperig dik (Q017p Elsloo)
|
dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18170 |
pak, kostuum |
pak:
pak (Q017p Elsloo)
|
Je moet een nieuw pak kopen. [DC 41 (1966)]
III-1-3
|
18295 |
pantoffel |
pantoffel:
pantoffels (Q017p Elsloo)
|
Hoe noemt men de pantoffels? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
20414 |
peetoom |
peteren:
pēͅtərə (Q017p Elsloo, ...
Q017p Elsloo)
|
peetoom (de oom naar wien iemand genoemd is) [DC 05 (1937)] || peter (de man, wiens naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|