17587 |
ringbaard |
een ingeraamd gezicht:
dê hêt n ingeraamd gezich (Q017p Elsloo)
|
ringbaard (visschersbaard) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24234 |
ringmus |
ringmus:
ringmøš (Q017p Elsloo)
|
Hoe heet de ringmusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
18058 |
rochelen |
reutelen:
rotele (Q017p Elsloo)
|
rochelen [klieke, kwalsteren, kwaaieren] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
24405 |
rode bosmier |
rode aamzeik:
rooi aomzeike (Q017p Elsloo)
|
mier, kleine rode — [DC 43 (1968)]
III-4-2
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
tjiet, tjiet, tjiet:
tjit, tjit, tjit (Q017p Elsloo)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
32834 |
rollen |
wellen:
wɛlǝ (Q017p Elsloo)
|
Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
20676 |
room |
room:
rǫu̯m (Q017p Elsloo)
|
Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
21330 |
royaal |
royaal (<fr.):
royaal (Q017p Elsloo)
|
royaal [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
17767 |
rug |
pokkel:
pŭkkel (Q017p Elsloo),
rug:
rök (Q017p Elsloo),
rək (Q017p Elsloo)
|
rug [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17640 |
ruggengraat |
ruggengraat:
röggegraot (Q017p Elsloo)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)]
III-1-1
|