e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Elsloo

Overzicht

Gevonden: 697
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
teen teen: tien (Elsloo), tjen (Elsloo), toem (Elsloo) teen (toon) [DC 01 (1931)] III-1-1
tepel tepel: tepel (Elsloo) Welk woord bezigt men voor de tepel van een vrouwenborst? [DC 43 (1968)] III-1-1
tong tong: tong (Elsloo, ... ) tong [DC 01 (1931)] III-1-1
touwtjespringen touwtjespringen: /  tuikesprénge (Elsloo) touwtjespringen [SND (2006)] III-3-2
tranende ogen lopende ogen: laopende augen (Elsloo) oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)] III-1-1
trappelen trampelen: trampele (Elsloo) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] III-1-2
trui tricot (fr.): trico (Elsloo) Zou die trui goed blijven in de was? [DC 40 (1965)] III-1-3
turfmanden mandjes: (enk)  mę ̞ntjǝ (Elsloo) [monogr.] II-8
uieren uieren: ȳrǝn (Elsloo) Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.] I-11
uitglijden uitglitschen (<du.): oetglitsche (Elsloo) uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)] III-1-2