e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Engelmanshoven

Overzicht

Gevonden: 260
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
laars (alg.) bot: bot (Engelmanshoven) Laars, een paar laarzen (hoge laars met schoen eraan vast) [ZND 37 (1941)] III-1-3
lade tafellade: tōfəlaoə (Engelmanshoven) lade van een tafel [ZND 37 (1941)] III-2-1
laden laden: lǭǝ (Engelmanshoven) De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18] I-10
langzaam, traag langzaam: da git langsom (Engelmanshoven) Langzaam. Dat gaat langzaam [ZND 37 (1941)] III-4-4
lepel leper: ləppəR (Engelmanshoven) Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] III-2-1
leugen leugen: das ən leugə (Engelmanshoven) Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)] III-3-1
lies lies: lęi̯s (Engelmanshoven) Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c] I-12
lijsterbes heulenteer: hyləntiər (Engelmanshoven) lijsterbes (Sobus aucuparia) [Lk 04 (1953)] III-4-3
mand banst: baǝs (Engelmanshoven) De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.] II-12
mannelijke geit bok: bok (Engelmanshoven) [N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12