id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21137 | auto | automobiel: óttómóbĭĕl (Epen) | een bestuurbaar voertuig op 3 of meer wielen, voortbewogen door een zich daarin bevindende motor, meestal gedreven door benzine [auto, wagen, kar, tuffer] [N 90 (1982)] III-3-1 |
22370 | autoped | autoped: autoped (Epen) | Het speeltuig bestaande uit een plankje op twee kleine wielen met een stuurstang waarop men door afzetten met de voet rijdt [autoped, glijer, step, aveseerplankje]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
23257 | avondgebed | avondgebed: oavend-gebed (Epen) | Het avondgebed/avondsgebed met gewetensonderzoek [aovendgebed, aovesgebed, aoëvetsjebed?]. [N 96B (1989)] III-3-3 |
20582 | avondmaal | avondbrood: aoventbroed (Epen), aoventbroet (Epen), oowəvəndbrōēwəd (Epen), weinig meer gebruikt aobroed (Epen), aobroede (Epen) | de laatste maaltijd van de dag (verschil tussen zomer en winter [N 06 (1960)] || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] III-2-3 |
20546 | azijn | essig: issig (Epen) | azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)] III-2-3 |
22321 | baantje glijden op het ijs | slepen: schliepe (Epen), sjlīē.pe (Epen), sjlīēpə (Epen) | Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || glijden [SGV (1914)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] III-3-2 |
34484 | baarmoeder van de kip | eierstok: ęi̯ǝrštǫk (Epen) | Het geheel der geslachtsorganen van een kip. [N 19, 57] I-12 |
34113 | baarmoeder van de koe | draagmoer: drāxmōr (Epen) | [N 3A, 48; A 48A, 47a] I-11 |
21163 | bagagewagen | bagagewagen: bàgaasjəwaagə (Epen) | een bagagewagen bij een trein [fourgon, bak] [N 90 (1982)] III-3-1 |
20585 | bakken | bakken: bakke (Epen) | bakken [SGV (1914)] III-2-3 |