18257 |
onderhemd |
hemd:
ei schön hemd (Q207p Epen),
hemd (Q207p Epen),
hemp (Q207p Epen)
|
hemd [SGV (1914)] || Onderhemd voor mannen. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van mannen? [DC 62 (1987)] || schoon [o] [een ~ hemd] [SGV (1914)]
III-1-3
|
19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpeluw:
høͅi̯pəl (Q207p Epen)
|
peluw [SGV (1914)]
III-2-1
|
27891 |
ondersteunen |
stijpen:
štipǝ (Q207p Epen)
|
Een muur onderschragen met een stut of schoor. Zie voor de fonetisch niet gedocumenteerde vormen het lemma 'Muur'. [N 31, 48a; monogr.]
II-9
|
21428 |
onderwijzeres |
schooljuf:
sjôêl-juf (Q207p Epen)
|
een vrouwelijke leerkracht aan een lagere school (basisschool) [meesteres, tietepoot, metres, meesterse] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21719 |
onderzoek |
onderzoek:
óndərzeuk (Q207p Epen)
|
alle naspeuringen in een zaak [onderzoek, visitatie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18947 |
ondeugend, stout |
ondeugend:
óndèùgənt (Q207p Epen)
|
stout, niet gehoorzamend aan bevelen, vooral gezegd van kinderen [ondeugend, ondeugendig, deugnietachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18948 |
ondeugende vrouw |
loeder:
loowdər (Q207p Epen)
|
een vrouw die zich niet aan de zedelijke normen houdt, zich niet volgens deze gedraagt, en zich er niet aan stoort [loeter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19305 |
oneerlijk(heid) |
oneerlijk:
ónîêrlək (Q207p Epen)
|
liegend en bedriegend [onreins, oneerlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25064 |
oneven, niet door twee deelbaar |
omp:
əmp (Q207p Epen),
onpaar:
ónpáár (Q207p Epen)
|
niet door twee deelbaar, gezegd van een aantal [on, oneven, onk, omp] [N 91 (1982)] || oneven [DC 31 (1959)]
III-4-4
|
18975 |
onfatsoenlijk |
ongemanierd:
óngəmanîêt (Q207p Epen)
|
in strijd met het fantsoen, met de goede manieren [vies, onfatsoenlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|