17935 |
op de loop gaan |
lopen gaan:
loopə gôê (Q207p Epen),
op de loop gaan:
op der luip goa (Q207p Epen)
|
op de loop gaan [SGV (1914)] || vluchten: Op de loop gaan (biezen, vluchten, vlieden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22682 |
op de vingers fluiten |
op de vingers fluiten:
eͅp də veŋərə fl"tə (Q207p Epen)
|
Op de vingers fluiten [schuffelen]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
25094 |
op een rij zetten |
op rij zetten:
óp ri-j zettə (Q207p Epen)
|
op een rij zetten [hagen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22460 |
op kraamvisite gaan |
op suikerbeschuit gaan:
op soekerbesjuut (Q207p Epen, ...
Q207p Epen)
|
Op kraamvisite gaan [met de krommen arm gaan, met de kromme slip gaan, op de suikerbeschuit gaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21197 |
op reis gaan |
gereisd:
gərist (Q207p Epen)
|
op reis gegaan zijn [te mantij zijn] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23675 |
op retraite gaan |
op retraite (fr.) gaan:
op retrait goeë (Q207p Epen)
|
In retraite gaan, in retraite zijn. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22368 |
op stelten lopen |
op stelten lopen:
op schtelte loope (Q207p Epen),
steltlopen:
sjtelt loope (Q207p Epen)
|
Op stelten lopen [stelten]. [N 88 (1982)] || stelten [op ~ loopen] [SGV (1914)]
III-3-2
|
21880 |
opbrengst |
opbrengst:
ópbrings (Q207p Epen)
|
dat wat iets bij verkoping oplevert, de opbrengst [schoor, winst] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17897 |
opeenschuiven |
opeenschuiven:
ópee sjuuvə (Q207p Epen)
|
stroppen: Op elkaar schuiven (stroppen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21548 |
openbare verkoop |
verkoop:
vèrkoop (Q207p Epen)
|
een openbare verkoping aan de meest biedende; verkoping bij opbod bijv. van huizen, landerijen, groenten en fruit, vis, etc. [roep, veiling] [N 89 (1982)]
III-3-1
|