20516 |
rookvlees |
rookvlees:
rookvleesj (Q207p Epen)
|
rookvlees; Hoe noemt U: Een stuk gerookt vlees (krep, rookvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20676 |
room |
room:
room (Q207p Epen),
roǝm (Q207p Epen),
rōm (Q207p Epen)
|
Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.] || room [SGV (1914)]
I-11, III-2-3
|
18100 |
roos (rode uitslag) |
roos:
rôês (Q207p Epen)
|
huiduitslag, Rode ~ met jeuk (roos, bresil, zomerbrand). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20084 |
roos (rosa) |
roos:
roas (Q207p Epen),
roosroos:
roeës (Q207p Epen)
|
roos [SGV (1914)]
III-2-1
|
22426 |
roos van de schietschijf |
roos:
roees (Q207p Epen)
|
De ronde plek die dient als middelpunt van een schietschijf [roos, gaudeaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20537 |
roosteren |
roosteren:
rustərə (Q207p Epen)
|
roosteren; Hoe noemt U: Op een rooster braden (roosteren, horsen, hersen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
26669 |
roskot |
roskot:
rǫskǫt (Q207p Epen)
|
Het gebouwtje waarin zich de rosmolen bevindt. [N D, 31]
II-3
|
26668 |
rosmolen |
rosmolen:
roͅsmolen (Q207p Epen),
rǫs[molen] (Q207p Epen)
|
Een molen die door een paard wordt aangedreven. Koning, spoorwiel en rondsel bevinden zich bij dit molentype onder het steenkoppel. De koning wordt aangedreven met behulp van een trekbalk. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N D, 3]
I-7, II-3
|
20955 |
rot |
rot:
rót (Q207p Epen)
|
Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33534 |
rot, van fruit |
rot:
rót (Q207p Epen)
|
Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)]
I-7
|