34306 |
binnenbeer |
binnenbeer:
benǝbiǝr (Q207p Epen)
|
Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.]
I-12
|
18225 |
binnenstebuiten |
binnenstebuiten:
⁄t binneste boete (Q207p Epen),
van links:
và links (Q207p Epen)
|
binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk [krang(s), averechts, auws] [N 86 (1981)] || krang (t binnenst buiten) [SGV (1914)]
III-1-3
|
30988 |
binnenzool |
vilt:
velt (Q207p Epen)
|
Het stuk leer ter lengte van de hele voet en in de vorm daarvan, waaroverheen het overleer wordt omgeslagen bij het overhalen en waaronder de tussenzool, de loopzool en hak bevestigd worden. [N 60, 77; N 60, 233f; N 60, 233a]
II-10
|
18448 |
binnenzool [wld ii.10, p. 38] |
vilt:
vilt (Q207p Epen)
|
Een binnenzool? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
22689 |
bioscoop |
cinema:
sinəma (Q207p Epen)
|
Het theater waarin men films vertoont [cimma, cinema]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
24075 |
bisdom |
bisdom:
bisdom (Q207p Epen)
|
Een bisdom of diocees. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24074 |
bisschop |
bisschop:
bussjep (Q207p Epen)
|
Een bisschop [busschop, biskop, bissjep]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19352 |
bits |
bot:
bót (Q207p Epen, ...
Q207p Epen)
|
vinnig, onvriendelijk in manier van spreken [bits, scherp, bars, mondig] [N 87 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
18113 |
blaar |
blaar:
blaor (Q207p Epen)
|
Blaar: blaasachtige opzetting van de huid (blaar, blein). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23574 |
blaasbalg van het orgel |
blaasbalg:
blòsbalk (Q207p Epen)
|
De blaasbalg van het orgel. [N 96B (1989)]
III-3-3
|