22536 |
stompe eind van een ei |
vot:
vot (Q207p Epen)
|
Het stompe eind van het ei bij het eieren tikken. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18843 |
stomverbaasd |
paf:
pàf sjtôê (Q207p Epen),
verstomd:
verschtomd (Q207p Epen)
|
verstomd [SGV (1914)] || zeer verbaasd [verpaft] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34577 |
stootring |
as:
ās (Q207p Epen
[(dim ɛskǝ)]
)
|
Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.]
I-13
|
19698 |
stop voor fles of kruik |
stop:
schtop (Q207p Epen)
|
stop [SGV (1914)]
III-2-1
|
33103 |
stoppels |
stoppelen:
stǫpǝlǝ(n) (Q207p Epen),
štǫpǝlǝ (Q207p Epen)
|
De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.]
I-4
|
25173 |
stormx |
storm:
sjturm (Q207p Epen)
|
storm, zeer hevige, zekere tijd aanhoudende wind [tempeest] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21446 |
stortplaats |
stort:
sjtòrt (Q207p Epen)
|
de plaats waar vuilnis gestort mag worden [stort] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17901 |
stoten |
stoten:
schtoate (Q207p Epen),
sjtôêtə (Q207p Epen)
|
stoten, stuiken [SGV (1914)] || Stoten: een schokkende of krachtige duw geven (stoken, stuiken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20534 |
stoven |
stoven:
sjtaovə (Q207p Epen),
(o klank b.v. uit het Fransche:mon).
schtove (Q207p Epen)
|
stoven (ww.) [SGV (1914)] || stoven; Hoe noemt U: Met weinig vet op laag vuur gaar laten worden (smoeren, stoven, wallen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21213 |
straatgoot |
voor:
Van Dale: vore, voor, 1. insnijding, snede van de ploeg in een akker; -2. (overdr.) groef, rimpel.
vaor (Q207p Epen)
|
een geul langs de weg waarlangs afvalwater kan wegstromen [N 90 (1982)]
III-3-1
|