21884 |
tegenvaller |
strop:
sjtrup (Q207p Epen)
|
een zwaar geldelijk verlies [krook] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21210 |
telefoon |
telefoon:
tilləfoon (Q207p Epen)
|
het toestel om de menselijke stem over te brengen [telefoon] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21211 |
telefooncel |
telefooncel:
tilləfoonsèl (Q207p Epen)
|
het kleine vertrek van waaruit men kan telefoneren [telefooncel, cel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21208 |
telegram |
telegram:
telegram (Q207p Epen),
tilləgràm (Q207p Epen)
|
een per telegraaf overgebracht bericht [telegram, draadbericht] [N 90 (1982)] || telegram [SGV (1914)]
III-3-1
|
32965 |
telen, verbouwen |
kweken:
kwēkǝ (Q207p Epen)
|
Het voor gebruik tot ontwikkeling brengen van een gewas. Zie ook de meer specifieke lemma''s ''zaaien'' (2.1) en ''poten, planten'' in aflevering I.5. Voor twachten zie Rutten, Haspengouwsch Idioticon 239: "winnen van zaad". [N Q, 9; L 1 a-m; S 20; Wi 43; monogr.]
I-4
|
18840 |
teleurgesteld (worden) |
bedrogen:
bədraogə (Q207p Epen)
|
in zijn verwachtingen bedrogen uitkomend, teleurgesteld [sneu, snul, bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18984 |
teleurstellen |
tegenvallen:
téégəvallə (Q207p Epen)
|
niet krijgen of ontvangen wat men had verwacht, in zijn verwachtingen bedrogen worden [teleur vallen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19253 |
ten einde brengen |
afmaken:
ááfmáákə (Q207p Epen)
|
een werk ten einde brengen, afmaken [bolwerken, opzeilen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23638 |
ten offer gaan |
om de altaar gaan:
um gen èlter goeë (Q207p Epen)
|
De offergang maken, ten offer gaan. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24055 |
ten volle bediend zijn |
met alles voorzien zijn:
mit alles verzieë (Q207p Epen)
|
Ten volle bediend zijn, d.w.z. gebiecht, de H. Communie en het H. Oliesel ontvangen hebben. [N 96D (1989)]
III-3-3
|