e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Epen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trek, eetlust appetijt: appetĭĕt (Epen) trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)] III-2-3
trekbalk boom: bōm (Epen), trekboom: trękbōm (Epen) De balk aan de koning van de rosmolen waaraan het paard gespannen wordt. In Q 9 was dit gewoonlijk een nog van de schors voorziene boomstam. [N D, 30] II-3
trekharmonica monica: monneka (Epen) harmonica [SGV (1914)] III-3-2
trekken trekken: trekke (Epen), trikkə (Epen) trekken [SGV (1914)] || Trekken: een kracht op iets uitoefenen om het te doen bewegen in de richting naar zich toe (trekken, tij(g)en). [N 84 (1981)] III-1-2
treuren treuren: treurə (Epen) verdrietig zijn [pratten, kwelen, wringen, treuren] [N 85 (1981)] III-1-4
treuzelaar trage, een -: traogə (Epen), treuzelaar: treuzəléér (Epen) iemand die langzaam werkt, niet vooruit kan met zijn werk [treuzel, treuzelkous, treuzelaar] [N 85 (1981)] || iemand die zeer langzaam is in zijn verrichtingen [erwtenteller] [N 85 (1981)] III-1-4
treuzelen sukkelen: sukkələ (Epen) met zijn handelingen niet opschieten [nerelen, toetelen, kloetelen, knutselen, sukkelen] [N 85 (1981)] III-1-4
troebel, vuil (water) gemoerd: gəmûût (Epen), moerig: mu-rig (Epen) onzuiver, drabbig van vloeistoffen gezegd [vuil, troebel, smerig, gemuurd, murig] [N 91 (1982)] || troebel [SGV (1914)] III-4-4
troef troef: troef (Epen, ... ) Kaart(en) van een bepaalde soort of kleur waarmee andere kaarten in het spel geslagen kunnen worden [troef, turf, lint, beffer, drijver, ant]. [N 88 (1982)] || troef [SGV (1914)] III-3-2
troep kudde: ködder (Epen), troep: trŏĕp (Epen) een aantal manschappen die een deel van een leger vormen [klocht, troep] [N 90 (1982)] || troepen (mv.) [SGV (1914)] III-3-1