20124 |
vrouwelijke kat |
moer:
moor (Q207p Epen)
|
Hoe noemt u een vrouwelijke kat (moederkat, kattin, poes) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hoen:
hōn (Q207p Epen)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
23362 |
vrouwenkant |
vrouwluizijde:
vròlluuj-ziej (Q207p Epen)
|
De rechterhelft van de kerk, het gedeelte rechts van het middenpad, dat bestemd was voor de vrouwen [epistelkant, vrouwenkant, vrouwliekant?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18672 |
vrouwenkleren |
vrouwluikleren:
vrouwluujklijjer (Q207p Epen)
|
Vrouwenkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18576 |
vrouwenondergoed |
ondergoed:
ondergood (Q207p Epen)
|
Ondergoed voor vrouwen. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18598 |
vrouwenonderhemd? |
hemd:
hemp (Q207p Epen)
|
Onderhemd voor vrouwen. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van vrouwen? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
21584 |
vruchtgebruik |
vruchtgebruik:
vruchgəbrōēk (Q207p Epen)
|
het recht om levenslang gebruik te maken van een anders goed [tocht, bij leven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24966 |
vuil waterx |
schra water:
sjrao watər (Q207p Epen)
|
vuil water [mooswater, getwater] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22342 |
vuistslag op de rug |
vuistenslag:
vōēstəsjláách (Q207p Epen)
|
slaan, Met een vuist in de rug ~ (doffen). [N 84 (1981)]
III-3-2
|
25125 |
waaienx |
winden:
et wingde (Q207p Epen),
winge (Q207p Epen)
|
het waaide [SGV (1914)] || waaien [SGV (1914)]
III-4-4
|