21486 |
werkdag |
werkdag:
werdesklijjer (Q207p Epen),
werkeldag:
werkeldaagsjas (Q207p Epen)
|
De kleren die men in de week draagt. [DC 62 (1987)] || werkdagen (mv.) [een jas voor de - ] [SGV (1914)]
III-3-1
|
19132 |
werken |
werken:
wirrəkə (Q207p Epen, ...
Q207p Epen)
|
arbeid verrichten [werken, arbeiden, wrochten] [N 85 (1981)] || geregelde arbeid verrichten; zijn taak, beroep of bedrijf uitoefenen [werken, arbeiden, wrochten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18574 |
werkkleren |
oude kleren:
ou klijjer (Q207p Epen)
|
De kleren die men draagt als men vuil of klusjes doet. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
24330 |
werpen van jongen |
jongen:
jónge (Q207p Epen)
|
Hoe noemt u een jong ter wereld brengen (jongen, moederen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24399 |
wesp |
wesp:
wisp (Q207p Epen)
|
wesp [SGV (1914)]
III-4-2
|
21704 |
wethouder, schepen |
wethouder:
withòwwər (Q207p Epen)
|
het door de gemeenteraad gekozen lid van het dagelijks bestuur van een gemeente [wethouder, schepen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24408 |
wezel |
wezel:
wizzel (Q207p Epen)
|
wezel [SGV (1914)]
III-4-2
|
25287 |
wichtje, maat van 1 gram |
lood:
lôêt (Q207p Epen)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 1 gram = 1/1000 kg [wichtje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17864 |
wiebelen |
wiebelen:
wiĕbələ (Q207p Epen)
|
Wiebelen: onvast heen en weer bewegen (wiebelen, kwikken, kwikkelen, wiegelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33300 |
wieden, algemeen |
geden:
gē̜ǝ (Q207p Epen)
|
Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b]
I-5
|