e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Epen

Overzicht

Gevonden: 3496
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dakdekken pannen legen: panǝ lē̜gǝ (Epen) In het algemeen een dak met dakpannen, leien, lood, zink of koper bedekken. De verschillende materialen voor het dakdekken werden in Q 121c respectievelijk 'blij' ('blęj'), 'zink' ('tseŋk'), 'koper' ('kofǝr') of 'leien' ('lajǝ') genoemd. [N 64, 138; N 32, 46; monogr.] II-9
dakpan dakpan: dākpan (Epen) Algemene benaming voor een uit klei vervaardigde en vervolgens gebakken dakbedekking in de vorm van een vierkante of rechthoekige plaat. Naar vorm en afmeting worden gebakken pannen onder verschillende namen in de handel gebracht. Zo onderscheidt men bij de holle pannen de oud-hollandse pan, de verbeterde holle pan en de romaanse pan. Bij de vlakke pannen kent men de Tuile du Nord, de vlakke muldenpan, de holle muldenpan en de kruispan. [N 32, 44a; Gi 2, 48; monogr.] II-8
dal, vallei dal: daal (Epen), dil (Epen, ... ), slond: Hgd.  sjlont (Epen) dal, vallei, stuk land dat gelegen is tussen meerdere heuvels of bergen [del] [N 81 (1980)] || laagte [SGV (1914)] || laagte, slenk, stuk land dat gelegen is tussen twee heuvels [diepte, zonk, zink, put, kwacht, zomp, zak, slaai] [N 81 (1980)] || schlund, diep droog dal III-4-4
dam dam: dàm (Epen) de in en dwars over een water opgeworpen wal die dient om het water te keren, de stroom te leiden of te verdelen (dam, menuët) [N 90 (1982)] III-3-1
damesfiets vrouwluifiets: vròlluujfiets (Epen) Hoe noemt u in uw dialect: een rijwiel waar vrouwen op rijden [N 99 (1991)] III-3-1
damesmantel mantel: mantel (Epen), mentels (Epen) mantel [SGV (1914)] || mantels (mv.) [SGV (1914)] III-1-3
damesonderbroek onderbroek: onderbrook (Epen) Onderbroek voor vrouwen. [DC 62 (1987)] III-1-3
damp, stoom damp: damp (Epen), stoom: scht-em (Epen) stoom [SGV (1914)] III-4-4
dampen paffen: páffə (Epen) paffen; Hoe noemt U: Op een hoorbare manier roken; geweldig veel roken (paffen, plotsen) [N 80 (1980)] III-2-3
das, sjaal plag: plak (Epen) das (doek) [SGV (1914)] III-1-3