e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q284p plaats=Eupen

Overzicht

Gevonden: 1837
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hennepzaad kennefzaam: kɛnǝfzǭm (Eupen) Het oliehoudend zaad van de hennepplant, vooral gebruikt als vogelvoer. [monogr.; add. uit Wi 52; S 13] I-5
herderin scheperin: šīpǝrø̜n (Eupen) Bij de opgaven scheper en van herd wordt opgemerkt dat beide geslachten door deze termen worden aangeduid. [Wi 18; monogr.] I-6
herkauwen nirken: nerjǝkǝ (Eupen), weer kauwen: wēr kyjǝ (Eupen) Het eerst niet of nauwelijks gekauwde, in de voormaag gedeeltelijk verteerde voedsel opnieuw verwerken. Zie afbeelding 7. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 4, 13; L 14, 26; L 14, 88; L 20, 13; S 13; monogr.] I-11
hert, ree hert: hersch (Eupen), ree: riie (Eupen), ri‧ə (Eupen) hert [Willems (1885)] || ree [Heem 06.5-6 (1962)], [ZND m] III-4-2
het angelus luiden engel des heren: ze lue der engel des häre (Eupen) De avondklok luidt. [ZND 32 (1939)] III-3-3
het paard leiden leiden: lɛi̯ǝ (Eupen) Het paard leiden of mennen door het met de teugels te sturen. Werkwoorden zoals varen en leiden werden niet door alle corresponenten gegeven. [N 8, 100 en 101b; Wi 25; monogr.] I-10
heup heup: hoͅpə (Eupen) Huften, heup [ZND m] III-1-1
heuvel heuvel: hyvǝl (Eupen), hugel: hȳgǝl (Eupen) Een kleine verhevenheid in het landschap. [L 34, 22] I-8
heuvel, kleine hoogte heuvel: ps. omgespeld volgens Frings.  hyvəl (Eupen), hgel (du.): hügel (Eupen), hoogte: ps. letterlijk overgenomen.  høͅ‧y.də (Eupen) heuvel [ZND 34 (1940)] || hoogte [ZND 01 (1922)] III-4-4
hevelogen ogen: ǫwǝ (Eupen), slopen: šlø̜wpǝ (Eupen) De oogjes aan de hevels van de stalen weefkam of de lussen aan de hevels van de touwtjeskam waardoorheen de kettingdraden zijn ingeregen. [N 39, 36b; monogr.] II-7