e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q284p plaats=Eupen

Overzicht

Gevonden: 1837
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hevels herfelen: hɛrfǝlǝ (Eupen) Hevels van de kam. De touwtjes of stalen draden in de weeframen met lussen of hevelogen waardoor de kettingdraden geregen zijn, waardoor ze bij het weven omhooggetrokken kunnen worden. [N 39, 36a; monogr.] II-7
hiel vers: vēͅšt (Eupen), vä:scht (Eupen) Ferse, hiel [ZND m] || hoe heet het achterdeel van de voet (fr. talon) [ZND 29 (1938)] III-1-1
hij aardt naar zijn vader hij aardt naar zijn vader: he ard no ze vadder (Eupen), hêe art no zə vader (Eupen) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)] III-2-2
hoed (alg.) hoed: huut (Eupen), huut - hy (Eupen) hoed [RND] || hoed (enkelvoud - meervoud) [ZND m] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hȳi̯wǝ (Eupen), weiden: węi̯jǝ (Eupen) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoefijzer hoefijzer: huf˱isǝr (Eupen) IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.] II-11
hoefsmid hoefsmid: huf[smid] (Eupen) Smid die hoefijzers smeedt en paarden beslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen het lemma "smid". [N 33, 2; monogr.; JG 1a; JG 1b] II-11
hoekschop ecke (du.): aekə (Eupen), Karte 168.  Ecke (Eckball, -schuss) (Eupen) Eckball. || Hoekschop. [DC 49 (1974)] III-3-2
hoepel reep: reep (Eupen), reip (Eupen) Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)] || Reep. [Willems (1885)] III-3-2
homp, brok, klont klomp: klomp (Eupen), knul: knūl (Eupen) kluit [ZND 28 (1938)] III-4-4