id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18975 | onfatsoenlijk | onfatsoenlijk: au̯fatsynlex (Eupen), au̯fazynlex (Eupen), oͅnfatsynlex (Eupen) | onfatsoenlijk III-1-4 |
25057 | ongeordende hoeveelheid, chaos | tewars: cf dwars tewāāsch (Eupen) | chaos, vieze boel III-4-4 |
33291 | onkruid, algemeen | kruid: krūt (Eupen), onkruid: ǫnkrūt (Eupen) | De verzamelnaam van in het wild groeiende planten, tussen de cultuurgewassen; ze belemmeren de cultuurgewassen in hun groei en de boer zal ze dan ook bestrijden. Naar aanleiding van de opgave nuttigheid in L 387 merkt de zegsman op: "Nut is hier ɛvuil, viesɛ"; waarschijnlijker dan deze volksetymologie is echter dat het voorvoegsel on- hier is uitgevallen. Puinen, puimen is eigenlijk de soortnaam van een afzonderlijke plant (zie het lemma Kweek) maar hier uitdrukkelijk opgegeven als de algemene benaming voor alle soorten onkruid. Hetzelfde geldt voor de opgaven reutsel (zie het lemma Perzikkruid). De varianten op -ds zoals vuiligheids vertonen pseudo-klankverschuiving. [N 11, 70a en 80a; N 11A, 172d; N 14, 123 en 124; N 17, 11; N P, 15b en 16b; JG 1a, 1b; A 17, 11; A 26, 9; A 28, 10; A 30, 2; A 39, 1b; A 43, 13; L 2, 18; S 26; Wi 6; monogr.] I-5 |
18990 | onnozel | onnozelig: ndl onnoozel = onschadelijk au̯nø͂ͅzəlex (Eupen) | nietig, klein III-1-4 |
19267 | onnozel persoon | lobbes: løͅbəs (Eupen) | onnozele, domme mens III-1-4 |
29234 | onregelmatigheid aan een draad | slechte vaam: šlɛxtǝ vām (Eupen) | Onregelmatigheid aan een draad of afhangende vezel. [N 39, 77c] II-7 |
18973 | onschuldig | onschuldig: au̯šoͅi̯ldex (Eupen), au̯šoͅi̯lex (Eupen) | onschuldig III-1-4 |
20581 | ontbijt | caf-drinken, het -: ka’f.idrɛ.ŋkə (Eupen), morgen-caf, de -: morgenkaffee (Eupen) | namen en uren van de dagelijkse maaltijden: voor het werk [ZND 18G (1935)] III-2-3 |
20814 | ontbijtkoek, peperkoek | leverkoek: līvərkoͅu̯k (Eupen), mopje: mv. möppkere møͅpkə (Eupen) | klein peperkoekbroodje || Lebkuchen; peperkoek III-2-3 |
34151 | onvruchtbare koe | manse koe: mās ku (Eupen) | In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C] I-11 |