20516 |
rookvlees |
gerookt:
jərøkt (Q284p Eupen)
|
stuk rundvlees dat gerookt is [DC 48 (1973)]
III-2-3
|
20676 |
room |
boks:
botz (Q284p Eupen),
room:
roͅu̯m (Q284p Eupen),
rōm (Q284p Eupen),
rōu̯m (Q284p Eupen),
rǫu̯.m (Q284p Eupen),
rǫu̯m (Q284p Eupen)
|
Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.] || Sahne, room
I-11, III-2-3
|
34243 |
roomschotel |
crameu:
kramǝ (Q284p Eupen)
|
Aarden schotel waarin men de versgemolken melk enige tijd laat staan, totdat de room bovendrijft. Vergelijk ook het lemma ''aarden pot'' in wld II.8, blz. 25-26. [N 12, 60; JG 1c, 2c; add. uit N 5A (I]
I-11
|
20084 |
roos (rosa) |
roos:
ruə.s (Q284p Eupen),
ruəzə (Q284p Eupen),
mv.
rueze (Q284p Eupen, ...
Q284p Eupen)
|
roos [Heem 06.2-3 (1962)], [Heem 09.4 (1965)], [ZND m] || rozen [RND]
III-2-1
|
33747 |
ros |
ros:
rǫs (Q284p Eupen)
|
Thans is het woord ros niet meer gangbaar; het is nog wel vermeld in de enquête van Willems. In enkele dialectwoordenboeken toegelicht als "niet meer gebruikelijk". Het woord leeft nog voort in roskam(men), rosdoek, rosmolen en rossig. [Wi 16]
I-9
|
34606 |
rosdoek |
rosdoek:
rǫu̯s˱dǫu̯k (Q284p Eupen)
|
Een onder de kar opgehangen doek waarin onder meer paardenvoer kan worden opgeborgen. [N 17, 84; A 26, 3a; monogr]
I-13
|
26668 |
rosmolen |
manège (fr.):
manē̜žǝ (Q284p Eupen)
|
De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33583 |
rotten, van fruit |
vuilen:
vu.lə (Q284p Eupen)
|
I-7
|
20446 |
rouwsluier |
falie:
faljə (Q284p Eupen)
|
lange hoofddoek die bij rouw wordt gedragen
III-2-2
|
20846 |
rozijn |
rozijn:
roͅsīn (Q284p Eupen)
|
rozijn
III-2-3
|