e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eupen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sprong wisselen kruisen: krytzǝ (Eupen) Het op en neer gaan van de kammen met het daarin geregen garen, doordat men telkens de sprong opentreedt. [N 39, 109b] II-7
spruitkool, spruitje spruiten: šprūtə (Eupen) [ZND m] I-7
staart staart: stärt (Eupen), stɛrt (Eupen), šteͅ.rt (Eupen), šteͅrt (Eupen), štɛrt (Eupen), stots: stutz (Eupen) [A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [ZND 07 (1924)] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60] I-11, I-9, III-4-2
stad stad: štat (Eupen) stad [RND] III-3-1
stal stal: šta.l (Eupen), šta.lǝ (Eupen), štã.l (Eupen) Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim] I-6
stallantaarn lucht: løət (Eupen) draagbare stallantaarn III-2-1
stalpoort, staldeur deur: døǝr (Eupen) In dit lemma worden de algemene benamingen verzameld voor de deur van een stal of koestal, zowel die voor de dubbele deur of poort als ook die van de enkele deur die alleen voor personen wordt gebruikt. Aan de hand van de vaak transparante samenstellingen is doorgaans wel uit te maken op welk type poort of deur de benaming betrekking heeft, waar deze zich bevindt of welk doel zij heeft. Vergelijk ook de lemmata "voorstaldeur" (2.2.11), "schuurpoort" (3.1.2) en "poort" (4.1.1). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2) en voor die van het woorddeel (koestal) het lemma "koestal" (2.2.1). [N 5A, 51b, 52a, 53c; N 4, 39; N 5,112a; A 10, 7a; monogr.; add. uit N 5A, 34b, 44b] I-6
standbeeld denkmal (du.): dɛŋkmoəl (Eupen) standbeeld [RND] III-3-2
steek steek: štek (Eupen) Stich, steek [ZND m] III-1-2
steel smikkestek: šmękǝstɛk (Eupen) Het doorgaans houten deel van de zweep dat de voerman in de hand houdt en waaraan het zweepsnoer (cf. lemma Snoer) bevestigd is. [N 13, 95a; monogr.] I-10