34564 |
stortkar |
slagkar:
šlāxkār (Q284p Eupen)
|
Algemene benaming voor een kipbare kar. In tegenstelling tot bij de hoogkar lopen de berries niet onder de gehele bak door. De bak is aan het achtereinde van de berries bevestigd met een verbindingsspil, zodat hij gekipt kan worden zonder dat men het paard moet uitspannen. Deze kar wordt gebruikt voor het vervoer van onder meer mest, bieten, aardappelen, rapen, weigroen enz. Over het algemeen is ze kleiner dan de hoogkar. Meestal heeft deze kar twee wielen, maar er komen ook 3- en zelfs 4-wielige stortkarren voor. De bortelkar en de clitchèt zijn vaak 3-wielig, de bortelkar kan ook 4-wielig zijn. De aardkar is meestal ouder dan de slagkar en heeft ook een kleinere bak. Ook de korte kar heeft een kleinere bak dan de slagkar. Voor de verspreiding van het woordtype mestkar, zie ook WLD I.1, pag. 11 bij het lemma mestkar. Bijzondere types van stortkar zijn de binnenslaander en de buitenslaander, hier sub A. resp B. behandeld. Een binnenslaander is een stortkar met een kleine bak. De beide berries zitten tegen de buitenzijde van de draagbodem van de bak, waardoor deze tussen de berries valt. Een buitenslaander is een stortkar met een grotere bak. De beide berries zitten tegen de binnenzijde van de draagbodem van de bodem van de bak. [N 17, 2-4; N G, 51 + 55; JG 1a; JG 1b; JG 2a; JG 2b; A 42, 10a-b; L 27, 63; monogr.]
I-13
|
22870 |
strafschop |
elfmeter, elver:
Karte 171.
Elfmeter, Elver (Q284p Eupen),
penalty (eng.):
penalti (Q284p Eupen)
|
Elfmeter (im Fussballspiel). || Strafschop. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
34263 |
stremsel |
vangsel:
fɛŋsǝl (Q284p Eupen)
|
Het zuur dat bij de melk wordt gevoegd om het te laten stollen. [A 7, 26; N 3E (II]
I-11
|
18776 |
streng |
band:
bajnt (Q284p Eupen),
bindsel:
bɛntsǝl (Q284p Eupen),
hooisel:
hawšǝl (Q284p Eupen),
strang:
straŋk (Q284p Eupen),
štraŋ (Q284p Eupen)
|
De strengen garen die men op scheerklossen (bij kettinggaren) of op spoelpijpen (bij inslaggaren) spoelt bijvoorbeeld door middel van een pijpenspoel voor het scheren. [N 39, 55a; N 34, D add.; monogr.] || Een streng garen, een gewonden en veelal ineengedraaide bundel waarin garen in de handel komt. De woordtypen lood, half lood, loodje en onsje duiden op een bepaalde hoeveelheid gewicht garen. [N 62, 56c; L 7, 58; L 28, 14; Gi 1.IV, 25; MW; S 36; monogr.]
II-7
|
18777 |
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] |
strang:
ene strank gaare (Q284p Eupen)
|
Het wollen breigaren wordt in strengen verkocht: hoe heet zo een streng garen? [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
29168 |
strijkboom |
strijkboom:
štrīkbom (Q284p Eupen)
|
Balk tussen voor- en kettingboom waaroverheen het garen van de garenboom glijdt. [N 39, 24]
II-7
|
19442 |
strijkijzer |
strijkijzer:
štrīkīzər (Q284p Eupen)
|
strijkijzer
III-2-1
|
22085 |
stro |
struu:
stryǝ (Q284p Eupen, ...
Q284p Eupen),
štryǝ (Q284p Eupen)
|
Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83]
I-4
|
33715 |
stronk, boomstronk |
storkel:
størkǝl (Q284p Eupen),
šturkǝl (Q284p Eupen),
stronk:
strø̜ŋk (Q284p Eupen)
|
Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.]
I-8
|
33591 |
stronk, stengel van koolplanten |
moesstok:
mousstock (Q284p Eupen),
moesstorkel:
mousstörkel (Q284p Eupen)
|
I-7
|