27184 |
dak |
dak:
dak (Q284p Eupen)
|
Het gehele samenstel dat de bedekking vormt van een huis of gebouw. Het bestaat uit een kap die wordt afgedekt met pannen, leien, zink, ijzer, stro of riet en die rust op de muurplaat of balklaag. Men onderscheidt verschillende dakvormen. Zie ook de volgende lemmata. [S 6; L 1a-m; L 8, 66; L 12, 9; L A2, 500; N 32, 43a; monogr.; Vld.]
II-9
|
30534 |
dakgoot |
kandel:
kanǝk (Q284p Eupen)
|
Zie kaart. Horizontaal afvoerkanaal dat onder een dakrand wordt aangebracht om het van het dak stromende regenwater af te voeren, hetzij onmiddellijk via een spuier, hetzij door een in de aardbodem uitmondende gootpijp. Met de term 'Keulse goot' (L 387) wordt een goot aangeduid die niet buiten het muurvlak uitsteekt, maar op de muurplaat rust. In S 11 en L 1 a-m werd in het algemeen gevraagd naar ø̄gootø̄. In dit lemma zijn uit dit materiaal alleen die antwoorden opgenomen, waarbij door de invuller werd vermeld dat het specifiek de benaming voor een dakgoot betrof. [N 64, 148a; N 54, 185a; L 24, 23a; L B1, 159a; R 14, 23j2; monogr.; Vld; div.; S 11; L 1a-m]
II-9
|
18263 |
damesmantel |
mantel:
maintəl - meͅintəl (Q284p Eupen)
|
mantel (enkelvoud - meervoud) [ZND m]
III-1-3
|
22645 |
dammen |
dam spelen:
Karte 92.
Dame spielen (Q284p Eupen)
|
Dame spielen.
III-3-2
|
19946 |
damp |
damme:
damə (Q284p Eupen),
damp:
damp (Q284p Eupen),
galm:
galm (Q284p Eupen)
|
damp || damp, wasem || Qualm, Dunst, Wasserdampf
III-2-1
|
19633 |
dampen |
dampen:
dɛmpə (Q284p Eupen),
fumen:
fymə (Q284p Eupen)
|
dampen || sterk roken
III-2-1, III-2-3
|
25117 |
dauw |
gons:
duft
gons (Q284p Eupen)
|
dauw
III-4-4
|
32763 |
de eg |
eegd/eeg:
˙e ̞ǝx (Q284p Eupen)
|
Het vanouds bekende, uit een raam met pinnen bestaand werktuig, waarmee akkerland oppervlakkig bewerkt wordt. Dit lemma betreft de eg in het algemeen; benamingen voor de eg naar de vorm, naar het materiaal waarvan ze gemaakt kan zijn, en naar het te verrichten werk vindt men in de volgende lemmata. Hieronder worden de typen eegde, eegd/eeg en eg onderscheiden. Onder eegd/eeg zijn dialectvarianten met en zonder dentaal bijeengezet, omdat het i.v.m. met mogelijke apocope van de dentaal niet steeds duidelijk is of ze het ene dan wel het andere type vertegenwoordigen. In verband hiermee zijn achter de plaatsnummers (soms achter de enkelvoudsvarianten) ook de opgegeven meervoudsvormen vermeld. Onder verwijzing naar het hier gemaakte onderscheid (eegde, eeg(d), eg) wordt in de volgende lemmata het betrokken woord(deel) in de typen door [eg [JG 1a+ 1b; N 11, 67; N 11A, 154a; N 15, 4; N J, 10; N P, 18a; L 33, 52; A 13, 16a; A 40, 9; Gwn 7, 3; div.; monogr.]
I-2
|
19450 |
de heg knippen |
snoeien:
šnø͂ͅu̯ə (Q284p Eupen)
|
een heg knippen
III-2-1
|
29238 |
de kam vastzetten |
doortrekken:
dø̜rtrękǝ (Q284p Eupen)
|
De kam over de aangeknoopte draden zetten. [N 39, 78c]
II-7
|