33296 |
dovenetel (algemeen) |
zoete broensel:
zø̄tǝ brunšǝl (Q284p Eupen)
|
Lamium L. Dit plantengeslacht, dat van 10 to 60 cm hoog kan worden, lijkt nogal op de brandnetel met dezelfde soort grofgezaagde bladeren, die overigens géén brandend gevoel veroorzaken, en ook met in bosjes tegen de stengel groeiende bloemen. Deze bloemen zijn evenwel veel groter, gekleurd en lipvormig. Verschillende soorten van dit onkruid komen vrij algemeen voor en worden in de praktijk amper van elkaar onderscheiden. De bekendste zijn wel de witte en de paarse dovenetel die hieronder in een apart lemma worden behandeld. In dit lemma staan de algemene benamingen bijeen. [N 37, 16a; A 60A, 75; L 1, a-m; L 1u, 39; L B2, 334a; L 15, 3; S 7; monogr.]
I-5
|
20659 |
draad |
draad:
droǝt (Q284p Eupen),
drøǝt (Q284p Eupen),
vaam:
vām (Q284p Eupen),
vaampje:
vęmkǝ (Q284p Eupen)
|
Samenhangend geheel van ineengedraaide vezels (van vlas, hennep, katoen, zijde of andere stof) tot een aanmerkelijke lengte dun uitgesponnen. Bij de antwoorden op de vraag naar draad of draad garen in de enquête van Schrijnen - Van Ginneken - Verbeeten (S) leest men nogal eens de opmerking dat ø̄draadø̄ ook van ijzer kan zijn, terwijl een ø̄draad garenø̄ vaam wordt genoemd. Daarom kunnen draad en vaam in eenzelfde plaats genoemd worden voor het begrip ø̄draadø̄. Het is ook duidelijk dat het algemeen Nederlandse draad het oudere vadem gaat verdringen. [N 62, 55b; N 62, 55a; L 1a-m; L 1u, 40; L 8, 29; L 17, 4; L A2, 304; L B1, 69; L B1, 76; Gi 1.IV, 26; Wi 5; S 27; monogr.]
II-7
|
26138 |
draaiend werk |
molenwerk:
mø̜lǝwɛrk (Q284p Eupen)
|
Algemene benaming voor de draaiende onderdelen van zowel de wind- als de watermolen. [N O, 22; monogr.]
II-3
|
33727 |
draaihek |
stegel:
štēgǝl (Q284p Eupen),
vouwere:
vǫ.wǝrǝ (Q284p Eupen)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
29279 |
dradenbreuk |
spoelelok:
špǫwlǝlok (Q284p Eupen)
|
Massale draadbreuk door het eruit vliegen van de spoel. [monogr.]
II-7
|
17806 |
dragen |
dragen:
drā (Q284p Eupen)
|
dragen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
33662 |
dries |
dries:
drii̯š (Q284p Eupen)
|
In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.]
I-8
|
29267 |
drijfriem |
drijfriem:
drīfręjm (Q284p Eupen)
|
De riem die over het spoelwiel lopend de spil met spoelpijp van de pijpenspoel ronddraait. [N 39, 101b]
II-7
|
22655 |
drijftol |
dobbel:
Eupen-Land teilweise k\\rno:l
doͅbəl (Q284p Eupen),
karnool:
Eupen-Land teilweise k\\rno:l
kərnōl (Q284p Eupen)
|
Drijftol (speeltuig door middel van een zweep door kinderen gedreven). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
17862 |
dringen |
persen:
pēͅšə (Q284p Eupen)
|
dringen [ZND m]
III-1-2
|