33674 |
grond, aarde |
aarde:
ē̜rt (Q284p Eupen),
ęǝt (Q284p Eupen),
ɛrt (Q284p Eupen),
grond:
grau̯nt (Q284p Eupen),
grǫu̯nt (Q284p Eupen)
|
De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
33308 |
grondkrabber |
haak:
hoǝk (Q284p Eupen)
|
Haak voor het losmaken van de grond en voor het wieden. Het gereedschap heeft 3 of 4 vaak sterk gebogen tanden, die langer zijn dan de tanden van de hark; door de tanden onderscheidt de krabber zich ook van de schoffel die een mesvormig werkend deel heeft, maar voor hetzelfde doel wordt gebruikt. Hier is het materiaal uit de vragen N 18, 55-63 opgenomen waarbij niet het doel om mest te trekken is aangegeven. Bij het hier opgenomen type mesthaak is dit àndere doel, het losmaken van de grond, uitdrukkelijk aangegeven. Het materiaal geeft geen aanleiding voor een apart lemma Aardappelkrabber. Naast het voornaamste doel waarvoor dergelijke haken worden gebruikt, het loswoelen van de grond, zijn nog drie andere doeleinden en typen haken in het materiaal onderscheiden die aan het einde van lemma zijn opgenomen: 1. haak voor het schoonmaken van sloten e.d.; 2. brandhaak of weerhaak om iets op te vissen: gereedschap met zeer lange steel; het werkend deel is een (oude) riek met omgekrulde scherpe punten; het was vroeger op de boerderij voorhanden om in geval van brand het brandend dakstro weg te kunnen trekken; 3. drie-of viertand, naar de vorm benoemd, zonder enige aanwijzing voor het gebruiksdoel. [N 18, 55 - 63, behalve hetgeen is ondergebracht in het lemma mesthaak in WLD.I.1, p. 12; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-5
|
20346 |
grootmoeder |
oudmoeder:
altmoͅdər (Q284p Eupen),
oud
omoͅr (Q284p Eupen)
|
grootmoeder
III-2-2
|
25007 |
grootte |
grootte:
grøͅ‧də (Q284p Eupen),
yrōͅtstə (Q284p Eupen)
|
grootte [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
20288 |
grootvader |
oudpa:
kindertaal
oba (Q284p Eupen),
oudvader:
ovar (Q284p Eupen),
nieuwere vorm
alt˃vadər (Q284p Eupen),
oudere vorm
ovar (Q284p Eupen)
|
grootvader || grootvader, opa
III-2-2
|
33317 |
grote boerderij |
goed:
gōt (Q284p Eupen)
|
Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
25060 |
grote hoeveelheid, hoop |
berm:
bɛrəm (Q284p Eupen),
hoper (mv.):
(= haufen h[\\p\\r\\. ps. er staat onder Q 284 ook nog aussift en hoffnung, als betekenis: kans. (weet niet of dit wel hierbij hoort?!).
høəpər (Q284p Eupen)
|
hoop [ZND 01 (1922)] || hoop, stapel [ZND m]
III-4-4
|
22764 |
grote knikker: stenen knikker |
steenmoks:
steinmoks (Q284p Eupen),
šteͅimoͅks (Q284p Eupen),
Sub mocks.
steinmocks (Q284p Eupen)
|
[Stenen knikker.] || Kleiner Murmel. || Knikker: de grote (glazen of stenen). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
18856 |
gunst |
gunst:
gonst (Q284p Eupen)
|
gunst
III-1-4
|
29733 |
haag |
haag:
hax (Q284p Eupen),
hāx (Q284p Eupen)
|
Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.]
I-8
|