33634 |
ijzeren haak aan de puthaak |
haak:
hōk (Q284p Eupen),
kramp:
kramp (Q284p Eupen)
|
[ZND 32 (1939)]
I-7
|
20684 |
in de schil gekookte aardappelen |
pelkropetten:
pɛlkropeͅtə (Q284p Eupen),
zwelmannetjeren:
šweͅlmɛnšərə (Q284p Eupen)
|
in de schil gekookte aardappelen || pellkartoffeln; aardappels in de schil
III-2-3
|
20252 |
in verwachting zijn |
in omstand:
øͅməštɛi̯nt (Q284p Eupen),
onder omstand:
ai̯ndər øͅmštɛi̯nt (Q284p Eupen)
|
zwangerschap || zwangerschap; zwanger
III-2-2
|
20643 |
ingemaakt voedsel |
ingemaakts:
ɛgəmaks (Q284p Eupen)
|
Eingemachtes
III-2-3
|
25433 |
ingewanden van geslacht vee |
geschlegels:
geschlegels (Q284p Eupen)
|
Ingewanden van geslacht vee. Ook de algemene benamingen voor "ingewanden van vee" zijn hier opgenomen. [N 28, 58; N 28, 88; L 1a-m; L 1u, 106; Veldeke 26, 23; monogr.]
II-1
|
20906 |
inmaken |
inmaken:
ɛmākə (Q284p Eupen)
|
inmaken
III-2-3
|
29240 |
inrijgen van weef- of rietkam |
intrekken:
ɛtrękǝ (Q284p Eupen),
steken:
šteǝkǝ (Q284p Eupen)
|
De kettingdraden ieder afzonderlijk door de hevelogen van de weeframen en vervolgens met een of meer tegelijk door de openingen van de rietkam trekken. [N 39, 80a; N 39, 80b]
II-7
|
29241 |
inrijghaak |
intrekhaak:
ɛtrękhoǝk (Q284p Eupen)
|
Een haakje in de vorm van een handvat met lange naald die voor rond is omgebogen of in de vorm van een smal lang plaatje met vooraan een schuine insnijding waardoor een haak ontstaat, dienend voor het inrijgen van de weefkam. [N 39, 80c]
II-7
|
29263 |
inslag |
inslag:
ɛšlāx (Q284p Eupen),
schot:
šot (Q284p Eupen)
|
De dwarse draden die door de schering worden geslagen. [N 39, 112a; N 39, 98; monogr.]
II-7
|