e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eupen

Overzicht

Gevonden: 1837
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kever, tor kever: keever (Eupen), kefer (Eupen) kever [Willems (1885)] || kever, tor (alg) III-4-2
kiem spruit: spruut (Eupen) scheut III-4-3
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen spruiten: šprūtǝ (Eupen), uitspruiten: ūtšprutǝ (Eupen) J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17] I-5
kies baktand: bakteind (Eupen) een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een gewone dikke tand [ZND 29 (1938)] III-1-1
kieskauwerig kiesemig: aus ndl kiesch  køͅšəmex (Eupen) kieskeurig bij het eten III-2-3
kikker pad: pädd (Eupen), ook in ZND 01u, 121; 14, 001 en 16, 004  peͅt (Eupen), vros: fräusch (Eupen), vrøͅyš (Eupen), ook in ZND 01u, 121; 14, 001 en 16, 004  vrøͅys (Eupen), vrosje: fröschke (Eupen) kikvors [ZND 01 (1922)] || kikvors, jong || kikvors, puit [RND] III-4-2
kikkerdril paddenbed: päddebedd (Eupen), paddenfloets: pɛdəflutš (Eupen) kikkerdril || kikkerrit [RND] III-4-2
kikkerdril (2, bewerkt) (-)bed, -bedden: päddebedd (Eupen), (-)floets: pɛdəflutš (Eupen) kikkerdril || kikkerrit [RND] III-4-2
kikkervisje koelkop: kūlkoͅp (Eupen) kikkervisje [ZND 34 (1940)] III-4-2
kind (algemene benaming) kind: keint (Eupen), kejnt (Eupen), käjnt (Eupen), kɛi̯nt (Eupen), kindje: kintjə (Eupen) kind || kind; mijn lief kind, blijf hier beneden staan, de kwade ganzen bijten u dood [ZND 04 (1924)] III-2-2