20109 |
korenbloem |
korenbloem:
korǝblǫu̯m (Q284p Eupen)
|
Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
32536 |
korf |
korf:
kø̜rǝf (Q284p Eupen)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.]
II-12
|
20617 |
korst |
korst:
kōͅš (Q284p Eupen),
verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.
koəš (Q284p Eupen),
køͅškə (Q284p Eupen)
|
eerste (verse) en laatste (oudbakken) korst van het brood [ZND 02 (1923)] || korst
III-2-3
|
18287 |
korte broek |
korte bots:
en korte bots (Q284p Eupen),
ən kurtə bots (Q284p Eupen)
|
korte broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
29971 |
korteling |
metsknuppel:
mętsknøpǝl (Q284p Eupen)
|
Korte steigerpaal die aan één uiteinde draagt op de aanbinder en aan de andere kant in een in de muur uitgespaard steigergat. Over de kortelingen komen de steigerplanken te liggen die de steigervloer vormen. Zie ook afb. 18. [N 32, 3b; monogr.]
II-9
|
34520 |
kortwieken |
stoepen:
stypǝ (Q284p Eupen)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
23274 |
koster |
koster:
køstər (Q284p Eupen)
|
koster [RND]
III-3-3
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
kausgänger (Q284p Eupen),
logistman:
logismanne (Q284p Eupen)
|
een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
25109 |
koude noordenwind, bijs |
bijs:
bī:s (Q284p Eupen)
|
bies, koude wind [ZND m]
III-4-4
|
18195 |
kous: algemeen |
hoos:
hoəs (Q284p Eupen, ...
Q284p Eupen,
Q284p Eupen)
|
kous [ZND m] || kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)]
III-1-3
|