e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q119p plaats=Eygelshoven

Overzicht

Gevonden: 1595
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
inktpot inktpot: inkpot (Eygelshoven) inktpot [DC 14 (1946)] III-3-1
inleggen (in een voor) inleggen: enlɛqǝ (Eygelshoven) Voor de fonetische documentatie van de typen poten en planten zie het lemma Poten; het verspreidingsgebied van zetten in dit lemma komt niet overeen met dat in het lemma Poten; het type is hier dan ook gedocumenteerd. [N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.] I-5
inmaakpot kappesbaar: zuurkoolbewaarplaats  kappesbaar (Eygelshoven) pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
inslaan, van de bliksem gezegd inslag: inne i-sjlaag (Eygelshoven) inslaan, gezegd van de bliksem [afvellen] [N 22 (1963)] III-4-4
inspannen aanspannen: āšpanǝ (Eygelshoven), voorspannen: vȳǝršpanǝ (Eygelshoven) Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74] I-10
jaarring jaarring: jǭreŋ (Eygelshoven) Jaarlijkse ringvormige verdikking aan de hoorns. [N 3A, 106b] I-11
jas kuilstub: kulštøp (Eygelshoven  [(Laura / Julia)]   [Emma]) Jas die de mijnwerker als bovenkleding draagt. Het "putjasje" dat men in L 417 kent, heeft twee binnenzakken: één voor het eten en één voor de mijnlamp. [N 95, 64; Vwo 139] II-5
jeuk jeuk: jūūk (Eygelshoven), jûûk (Eygelshoven) jeuk [öksel, jukt, ukt] [N 10a (1961)] || jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)] III-1-2
jong en kaal vogeltje vogeltje: mv.  vuuëgelkes (Eygelshoven, ... ) vogeltje III-4-1
jong van een dier jong: joŋt (Eygelshoven), jongt: joŏngt (Eygelshoven) [R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]jong (subst.; van een dier) [Roukens 12 (1937)] I-11, III-4-2